.. _strafrecht:
strafrecht
##########
(Tekst geldend op: 14-08-2015)
--------------------------------------------------------------------------
Wet van 3 maart 1881
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is een nieuw
Wetboek van Strafrecht vast te stellen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze, vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen
uitmaken het Wetboek van Strafrecht.
Eerste Boek. Algemene bepalingen
Titel I. Omvang van de werking van de strafwet
Artikel 1
1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane
wettelijke strafbepaling.
2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit
begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen
toegepast.
Artikel 2
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan
enig strafbaar feit schuldig maakt.
Artikel 3
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland
aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig aan enig strafbaar
feit schuldig maakt.
Artikel 4
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland
schuldig maakt:
a. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met
96, 97a, 98 tot en met 98c, 105 en 108 tot en met 110;
b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131 tot en met
134 en 189, indien het strafbare feit of het misdrijf waarvan in die
artikelen wordt gesproken, een misdrijf is als onder a bedoeld;
c. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 208 tot en met
214 en 216 tot en met 223;
d. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 225 tot en met
227b en 232 indien het strafbare feit is gepleegd tegen een
Nederlandse overheidsinstelling;
e. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 381 tot en met
385b, 409 en 410 of aan de overtreding omschreven in artikel 446a;
f. aan het misdrijf omschreven in artikel 207a.
Artikel 5
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich
buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een
Nederlander, een Nederlandse ambtenaar, een Nederlands voertuig,
vaartuig of luchtvaartuig, voor zover op dit feit naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld
en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is
gesteld.
2. Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste lid
gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of
verblijfplaats heeft.
Artikel 6
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich
buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij
algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een
volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over
dat feit verplicht.
2. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid,
worden de feiten omschreven met betrekking tot welke de bij de
maatregel aangewezen verdragen en besluiten van volkenrechtelijke
organisaties tot de vestiging van rechtsmacht verplichten.
Artikel 7
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich
buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse
strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het
land waar het begaan is, straf is gesteld.
2. De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op de Nederlander
die zich buiten Nederland schuldig maakt:
a. aan een van de misdrijven omschreven in de Titels I en II van
het Tweede Boek en in de artikelen 192a tot en met 192c, 197a tot
en met 197c, 206, 237, 272 en 273;
b. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 177, 178,
179, 180, 189, 200, 207a, 285a en 361, voor zover het feit
gericht is tegen de rechtspleging van het Internationaal
Strafhof;
c. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b en
242 tot en met 250;
d. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 300 tot
en met 303, voor zover het feit oplevert genitale verminking van
een persoon van het vrouwelijke geslacht die de leeftijd van
achttien jaren nog niet heeft bereikt;
e. aan het misdrijf omschreven in artikel 284.
3. Met een Nederlander wordt voor de toepassing van het eerste en het
tweede lid, onder b tot en met e, gelijkgesteld de vreemdeling die na
het plegen van het feit Nederlander wordt alsmede, voor de toepassing
van het eerste en tweede lid, de vreemdeling die in Nederland een
vaste woon- of verblijfplaats heeft.
Artikel 8
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlandse ambtenaar die
zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven
in Titel XXVIII van het Tweede Boek.
Artikel 8a
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de schipper en opvarenden van
een Nederlands vaartuig die zich buiten Nederland, ook buiten boord,
schuldig maken aan een van de strafbare feiten omschreven in Titel XXIX
van het Tweede Boek en Titel IX van het Derde Boek.
Artikel 8b
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de
strafvervolging door Nederland van een vreemde staat is overgenomen op
grond van een verdrag waaruit de bevoegdheid tot strafvervolging voor
Nederland volgt.
2. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder tegen wie de
strafvervolging door het Nederlands openbaar ministerie is overgenomen
op grond van een daartoe strekkend verzoek van het openbaar ministerie
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3. De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op een ieder wiens
uitlevering ter zake van een terroristisch misdrijf dan wel een
misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf ontoelaatbaar is verklaard, afgewezen of geweigerd.
4. De Nederlandse strafwet is voorts toepasselijk op een ieder tegen
wie de strafvervolging door Nederland is overgenomen op verzoek van
een krachtens verdrag of besluit van een door een volkenrechtelijke
organisatie ingesteld internationaal gerecht.
Artikel 8c
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de vreemdeling die zich buiten
Nederland schuldig maakt aan een misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld,
indien deze vreemdeling zich in Nederland bevindt en:
a. uitlevering ter zake van dit misdrijf is geweigerd op een grond die
niet tevens inhoudt dat naar Nederlands recht geen vervolging kan
plaatshebben, of
b. uitlevering ter zake van dit misdrijf wegens het ontbreken van een
verdragsrelatie niet mogelijk is, voor zover op het feit door de wet
van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Artikel 8d
De toepasselijkheid van de artikelen 2 tot en met 8c wordt beperkt door de
uitzonderingen in het volkenrecht erkend.
Titel II. Straffen
Artikel 9
1. De straffen zijn:
a. hoofdstraffen:
1°. gevangenisstraf;
2°. hechtenis;
3°. taakstraf;
4°. geldboete;
b. bijkomende straffen:
1°. ontzetting van bepaalde rechten;
2°. verbeurdverklaring;
3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Ten aanzien van misdrijven die worden bedreigd met een
vrijheidsstraf of een geldboete of ten aanzien van overtredingen die
worden bedreigd met een vrijheidsstraf kan, behoudens in bij de wet
bepaalde gevallen, in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd.
3. In het geval gevangenisstraf, hechtenis, vervangende hechtenis
daaronder niet begrepen, of een taakstraf wordt opgelegd, kan tevens
een geldboete worden opgelegd.
4. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis,
vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, waarvan het
onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen deel ten hoogste zes maanden
bedraagt, kan de rechter tevens een taakstraf opleggen.
5. Een bijkomende straf kan, in de gevallen waarin de wet haar
oplegging toelaat, zowel afzonderlijk als te zamen met hoofdstraffen
en met andere bijkomende straffen worden opgelegd.
Artikel 9a
Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van
het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder
het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in
het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Artikel 10
1. De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk.
2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en
ten hoogste achttien jaren.
3. Zij kan voor ten hoogste dertig achtereenvolgende jaren worden
opgelegd in de gevallen waarin op het misdrijf levenslange en
tijdelijke gevangenisstraf ter keuze van de rechter zijn gesteld, en
in die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop van
misdrijven, terroristische misdrijven, herhaling van misdrijf of het
bepaalde bij artikel 44, de tijd van achttien jaren wordt
overschreden.
4. Zij kan in geen geval de tijd van dertig jaren te boven gaan.
Artikel 11
Bij of krachtens wet worden regels gesteld ten aanzien van de
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen.
Deze regels betreffen in elk geval:
a. de aanwijzing en de bestemming van inrichtingen bestemd voor deze
tenuitvoerlegging;
b. de selectie van de personen ten aanzien van wie de
tenuitvoerlegging van de voornoemde straffen en maatregelen
plaatsvindt voor de inrichtingen;
c. het beheer van de inrichtingen en het toezicht daarop;
d. het regime in de inrichtingen;
e. gevallen waarin en de wijze waarop beperkingen op de grondrechten
van de onder b omschreven personen plaats kan vinden;
f. de rechtsgang voor de onder b omschreven personen aangaande hun
rakende beslissingen het regime van de inrichting betreffende alsmede
aangaande hun betreffende beslissingen tot plaatsing en overplaatsing.
Artikel 12 [Vervallen per 01-01-1999]
Artikel 12a [Vervallen per 01-06-1953]
Artikel 13
1. Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor
in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een justitiële inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden; de artikelen 37c, 37d
en 37e zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.
2. Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is
opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de
veroordeelde dient te worden geplaatst in een justitiële inrichting
voor verpleging van ter beschikking gestelden. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven omtrent
deze beoordeling. Deze regels betreffen in elk geval de frequentie van
de beoordelingen, de te volgen procedure, waaronder de advisering door
gedragsdeskundigen, en de wijze waarop de beoordelingen dienen plaats
te vinden.
3. De plaatsing ingevolge het eerste lid en de beëindiging daarvan
geschieden volgens regels, bij algemene maatregel van bestuur te
stellen, op last van de Minister van Justitie, gegeven na een met
redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van ten minste twee
gedragsdeskundigen van verschillende disciplines - waaronder een
psychiater - die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient
door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen
afzonderlijk te zijn uitgebracht.
4. Tegen de beslissing tot plaatsing, de beslissing tot beëindiging
daarvan en de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het
advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b,
tweede lid, kan de veroordeelde binnen vier weken nadat die beslissing
aan hem is medegedeeld beroep instellen bij de Raad voor
strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde in Hoofdstuk
XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van
overeenkomstige toepassing.
5. De overplaatsing en het beroep daartegen van de veroordeelden
geschieden overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de
overplaatsing en het beroep daartegen van ter beschikking gestelden
ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege als
bedoeld in artikel 37b of 38c is gegeven.
Artikel 13a [Vervallen per 17-02-1999]
Artikel 13b [Vervallen per 01-06-1999]
Artikel 13c [Vervallen per 01-06-1999]
Artikel 13d [Vervallen per 24-12-1975]
Artikel 14 [Vervallen per 01-01-1999]
Artikel 14a
1. In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen,
tot taakstraf of tot geldboete, kan de rechter bepalen dat de straf of
een gedeelte daarvan niet zal worden tenuitvoergelegd.
2. Ingeval van veroordeling tot gevangenisstraf van meer dan twee
jaren en ten hoogste vier jaren kan de rechter bepalen dat een
gedeelte van de straf, tot ten hoogste twee jaren, niet zal worden
tenuitvoergelegd.
3. De rechter kan voorts bepalen dat opgelegde bijkomende straffen
geheel of gedeeltelijk niet zullen worden tenuitvoergelegd.
Artikel 14b
1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf geheel of
gedeeltelijk niet zal worden tenuitvoergelegd, stelt daarbij een
proeftijd vast.
2. De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. De proeftijd kan ten
hoogste tien jaren bedragen indien er ernstig rekening mee moet worden
gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat
gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
het lichaam van een of meer personen.
3. De proeftijd kan eveneens ten hoogste tien jaren bedragen indien er
ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom
een misdrijf zal begaan dat de gezondheid of het welzijn van een of
meer dieren benadeelt. Onder het benadelen van de gezondheid of het
welzijn van een dier wordt voor de toepassing van dit artikel mede
begrepen het misdrijf, bedoeld in de artikelen 254 en 254a.
4. De proeftijd gaat in:
a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of
toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is
gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel
het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde
lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op
de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige
aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet
onherroepelijk is geworden;
c. indien de rechter een bevel als bedoeld in artikel 14e, eerste
lid, heeft gegeven, op de dag van de einduitspraak.
5. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde
rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 14c
1. Toepassing van artikel 14a geschiedt onder de algemene voorwaarden
dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 14a
bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn
gesteld:
1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt; en
2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht,
bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan
huisbezoeken daaronder begrepen.
2. Bij toepassing van artikel 14a kunnen voorts de volgende bijzondere
voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de
proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan
wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk
aan de proeftijd, heeft te voldoen:
1°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare
feit veroorzaakte schade;
2°. geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit
veroorzaakte schade;
3°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom,
ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de
geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde
boete;
4°. storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag
in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een
instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van
strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn
dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan
worden opgelegd;
5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde
personen of instellingen;
6°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden;
7°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een
bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
8°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij
een bepaalde instantie;
9°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol
en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee
te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
10°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;
11°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een
deskundige of zorginstelling;
12°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang;
13°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;
14°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde
betreffende.
3. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden
verbonden.
4. Bij het stellen van één van de bijzondere voorwaarden genoemd in
het tweede lid, onder 3° en 4°, vinden de artikelen 23, eerste en
tweede lid, en 24 overeenkomstige toepassing.
Artikel 14d
1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar
ministerie belast.
2. De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur
aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden
op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve
daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van
de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de
veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de
reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar
ministerie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht.
Artikel 14e
1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van
het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c
gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen
toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee
moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal
begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die
kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de
veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden
opgeheven.
Artikel 14f
1. De rechter die de voorwaarde heeft gesteld kan hetzij na de
ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie, hetzij op
verzoek van de veroordeelde de proeftijd verkorten of deze éénmaal
verlengen. De verlenging geschiedt met ten hoogste twee jaren.
2. Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de
proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst in de gestelde
bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in
haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt wijziging brengen, deze
voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een
opdracht als bedoeld in artikel 14d geven, wijzigen of opheffen.
Artikel 14fa
1. In geval van veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan de rechter
heeft bepaald dat de straf of een gedeelte daarvan niet ten uitvoer
zal worden gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de
veroordeelde bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het
vermoeden dat enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien
het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan
de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De
hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of
mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding
noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot voorlopige
tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als
bedoeld in artikel 14g, eerste lid, in bij de rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na
aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de
veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
4. De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. De
artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. De raadsman is bevoegd bij het onderzoek
tegenwoordig te zijn en van de daarop betrekking hebbende stukken
kennis te nemen.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar
ministerie toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van
de niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf. Indien hij de vordering
afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde.
6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld
schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.
7. De termijn van de voorlopige tenuitvoerlegging eindigt van
rechtswege met ingang van het tijdstip waarop de duur van de
vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de ten uitvoer te
leggen straf.
8. Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging kan door de rechter die
bevoegd is te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging
ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het
openbaar ministerie, worden opgeheven.
Artikel 14g
1. Indien enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd kan de
rechter, na ontvangst van een vordering van het openbaar ministerie en
onverminderd het bepaalde in artikel 14f,
1°. gelasten dat de niet ten uitvoergelegde straf alsnog zal
worden tenuitvoergelegd;
2°. al of niet onder instandhouding of wijziging van de
voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet
tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
2. In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf
te geven kan de rechter een taakstraf als bedoeld in artikel 9, eerste
lid, onderdeel a, onder 3°, gelasten. De artikelen 22b tot en met 22k
zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Tot behandeling van de vordering is bevoegd de rechter die de straf
heeft opgelegd. Indien de veroordeelde wordt vervolgd wegens een
strafbaar feit, begaan voor het einde van de proeftijd, is tot
behandeling van de vordering bevoegd:
a. de rechtbank, indien deze bevoegd is tot kennisneming in
eerste aanleg van het feit,
b. de kantonrechter, indien deze bevoegd is tot kennisneming van
dat feit en van feiten, terzake waarvan de veroordeling, waarop
de vordering betrekking heeft, is uitgesproken.
De vordering wordt in dat geval ingediend door het openbaar ministerie
belast met de vervolging van het feit en kan slechts bij gelegenheid
van een veroordeling terzake worden toegewezen. Strekt de vordering
tot de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf van meer dan een jaar,
dan wordt zij niet door een enkelvoudige kamer van de rechtbank
behandeld.
4. Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3°, een
waarborgsom is gestort kan de rechter voorts een beslissing nemen,
krachtens welke die som geheel of ten dele aan de Staat vervalt.
5. De in het eerste en tweede lid bedoelde vordering wordt gedagtekend
op de dag van ontvangst ter griffie. Het openbaar ministerie is in
zijn vordering niet ontvankelijk wanneer zij later wordt ingediend dan
drie maanden na het verstrijken der proeftijd.
6. Bij toepassing van het eerste of tweede lid, beveelt de rechter dat
de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa geheel in
mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in
zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
Artikel 14h
1. In de gevallen in de artikelen 14f en 14g bedoeld brengt het
openbaar ministerie de zaak aan door de indiening van een met redenen
omklede vordering. In het geval dat enige gestelde voorwaarde niet is
nageleefd, ziet het openbaar ministerie slechts af van een vordering
als bedoeld in artikel 14g, eerste lid, indien naar het oordeel van
het openbaar ministerie met een vordering als bedoeld in artikel 14f
of met een waarschuwing kan worden volstaan. Is door de veroordeelde
een verzoek tot toepassing van artikel 14f tot de rechter gericht, dan
dient het openbaar ministerie ten spoedigste nadat het verzoekschrift
in zijn handen is gesteld een met redenen omklede conclusie in.
2. Onmiddellijk na de indiening van de vordering of de conclusie
bepaalt de rechter, tenzij de summiere kennisneming van de stukken hem
aanleiding geeft om de vordering of het verzoek buiten behandeling te
laten, een dag voor het onderzoek van de zaak. In het geval, bedoeld
in artikel 14g, derde lid, tweede volzin, geschiedt de behandeling van
de vordering gelijktijdig met de behandeling van het feit waarvoor de
veroordeelde wordt vervolgd. In de overige gevallen geschiedt het
onderzoek van de zaak binnen dertig dagen nadat de rechter-commissaris
op grond van artikel 14fa de voorlopige tenuitvoerlegging heeft
bevolen.
3. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en degene die met
reclasseringstoezicht is belast tot bijwoning van het onderzoek
oproepen, onder betekening van de vordering of de conclusie aan de
veroordeelde.
4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd
getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen
oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260
en 263 van het Wetboek van Strafvordering vinden overeenkomstige
toepassing.
5. De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast
kunnen vóór de aanvang van het onderzoek van de stukken kennis nemen.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de raadsman van de veroordeelde of,
indien de zaak bij de kantonrechter wordt behandeld, ten aanzien van
een bijzonder daartoe door de veroordeelde gemachtigde. Het bepaalde
bij en krachtens artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 14i
1. Het onderzoek vindt plaats ter openbare terechtzitting.
2. Het openbaar ministerie is bij het onderzoek tegenwoordig en wordt
terzake gehoord.
3. De veroordeelde en degene die met reclasseringstoezicht is belast
kunnen bij het onderzoek tegenwoordig zijn en worden alsdan gehoord.
De veroordeelde kan zich door een raadsman of, indien de zaak bij de
kantonrechter wordt behandeld, door een bijzonder daartoe door de
veroordeelde gemachtigde, doen bijstaan.
4. In gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig
geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde
wordt vervolgd, vinden de artikelen 260, eerste lid, 268, tweede lid,
269 tot en met 277, 278, tweede lid, 281, 284, eerste lid, 286, 287,
tweede en derde lid, 288, 289, eerste, tweede en derde lid, 290 tot en
met 297, 299, 300, 301, 309, 310, 311, 315, 316, 318, 319, 320, eerste
en tweede lid, 322, 324, 326 tot en met 329, 331, 345, eerste en derde
lid, en 346 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige
toepassing.
5. De in het vierde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing voor
zover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of
slechts ten dele blijkt.
6. Gedurende het onderzoek kan het openbaar ministerie zijn ingediende
vordering of conclusie en de veroordeelde zijn verzoek wijzigen.
Artikel 14j
1. Rechterlijke beslissingen omtrent vorderingen van het openbaar
ministerie of verzoeken van de veroordeelde zijn met redenen omkleed
en worden in het openbaar uitgesproken. Zij zijn, voor zover zij geen
deel uitmaken van uitspraken terzake van andere strafbare feiten, niet
aan enig rechtsmiddel onderworpen.
2. De inhoud van de in het eerste lid bedoelde beslissingen wordt
onverwijld vanwege het openbaar ministerie schriftelijk medegedeeld
aan de veroordeelde en aan degene die met reclasseringstoezicht is
belast, zomede aan degene die bij de beslissing daarvan wordt
ontheven. Indien de beslissing een wijziging van de bijzondere
voorwaarden bevat of daarbij alsnog bijzondere voorwaarden zijn
gesteld wordt de mededeling aan de veroordeelde in persoon betekend.
Artikel 14k
1. Wanneer overeenkomstig artikel 14c, tweede lid, onder 3°, een
waarborgsom is gestort, wordt deze aan de veroordeelde teruggegeven,
voor zover die som niet krachtens een rechterlijke beslissing, als
bedoeld in artikel 14g, derde lid, aan de Staat is vervallen. De
teruggave geschiedt zodra vaststaat dat zodanige beslissing niet meer
kan worden genomen, onverminderd de bevoegdheid van de rechter om, op
vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de
veroordeelde, te bevelen dat gehele of gedeeltelijke teruggave op een
eerder tijdstip zal plaats hebben.
2. In geval van een vordering of verzoek als bedoeld in het vorige lid
vinden de artikelen 14h-14j overeenkomstige toepassing.
3. De aanspraak op teruggave is niet overdraagbaar.
Artikel 14l
In de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in
artikel 14g, eerste lid, wordt afgewezen of het openbaar ministerie in
zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in
feitelijke aanleg dat als laatste over de vordering heeft geoordeeld op
verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat
toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van
vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 14fa. De artikelen 89,
eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het
Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15
1. De veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten
hoogste twee jaren, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer
de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het
alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf eenderde
gedeelte is ondergaan.
2. De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee
jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde
gedeelte daarvan heeft ondergaan.
3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien:
a. de rechter op grond van artikel 14a heeft bepaald dat een
gedeelte van de vrijheidsstraf niet ten uitvoer zal worden
gelegd;
b. de rechter een last als bedoeld in artikel 14g, eerste lid,
heeft gegeven;
c. de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig
verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de
Vreemdelingenwet 2000.
4. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt de tijd
die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
verzekering, in voorlopige hechtenis of in detentie in het buitenland
ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering is doorgebracht onder
de termijn begrepen, tenzij die tijd, met toepassing van artikel 68,
eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, reeds
in mindering is gebracht op een andere straf die de veroordeelde heeft
ondergaan.
5. Indien de veroordeelde meer dan één vrijheidsstraf heeft te
ondergaan, worden deze zo enigszins mogelijk aaneensluitend ten
uitvoer gelegd. In dat geval worden geheel onvoorwaardelijk ten
uitvoer te leggen vrijheidsstraffen gezamenlijk, met uitzondering van
vervangende hechtenis, als één vrijheidsstraf aangemerkt, waarop dit
artikel en de artikelen 15a tot en met 15l van toepassing zijn.
6. De artikelen 570 en 570a van het Wetboek van Strafvordering zijn
van toepassing.
7. In afwijking van het eerste en het tweede lid, kan Onze Minister
van Veiligheid en Justitie bepalen dat de voorwaardelijke
invrijheidstelling op een eerder tijdstip plaatsvindt in het geval van
de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde
vrijheidsstraf in Nederland, indien de veroordeelde op dat eerdere
tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld, als de
tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen.
Artikel 15a
1. De voorwaardelijke invrijheidstelling geschiedt onder de algemene
voorwaarden dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de voorwaardelijke
invrijheidstelling bijzondere voorwaarden als bedoeld in het
tweede lid worden gesteld:
1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt; en
2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht,
bedoeld in artikel 15b, tweede lid, de medewerking aan
huisbezoeken daaronder begrepen.
2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast
bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde
worden gesteld.
3. De bijzondere voorwaarden kunnen inhouden:
1°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde
personen of instellingen;
2°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden;
3°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een
bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
4°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij
een bepaalde instantie;
5°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol
en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee
te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
6°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling gedurende
een bepaalde termijn, ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
7°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een
deskundige of zorginstelling gedurende een bepaalde termijn, ten
hoogste gelijk aan de proeftijd;
8°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang gedurende een bepaalde termijn, ten
hoogste gelijk aan de proeftijd;
9°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;
10°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde
betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd heeft te
voldoen.
4. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden
verbonden.
5. Het openbaar ministerie neemt de beslissing omtrent het stellen van
bijzondere voorwaarden.
6. De directeur van de penitentiaire inrichting adviseert omtrent de
te stellen bijzondere voorwaarden. De reclassering kan adviseren
omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.
7. Het openbaar ministerie kan de gestelde bijzondere voorwaarden
aanvullen, wijzigen of opheffen. Zodanige wijziging wordt de
veroordeelde terstond schriftelijk medegedeeld.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld omtrent de totstandkoming van de beslissing,
bedoeld in het vijfde en het zevende lid.
Artikel 15b
1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar
ministerie belast.
2. Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel
van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht
te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten
behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de
naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de
identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel
27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de
reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar
ministerie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld omtrent het uit te oefenen toezicht.
Artikel 15c
1. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke
invrijheidstelling.
2. De proeftijd van de algemene voorwaarde is gelijk aan de periode
waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, maar
bedraagt ten minste een jaar.
3. De proeftijd van een bijzondere voorwaarde wordt door het openbaar
ministerie vastgesteld, maar is ten hoogste gelijk aan de periode
waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.
4. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde
rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 15d
1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of
achterwege blijven indien:
a. de veroordeelde op grond van de gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens is geplaatst in een
inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden en zijn
verpleging voortzetting behoeft;
b. is gebleken dat de veroordeelde zich na de aanvang van de
tenuitvoerlegging van zijn straf ernstig heeft misdragen, welke
misdraging kan blijken uit:
1°. ernstige bezwaren of een veroordeling terzake van een
misdrijf;
2°. gedrag dat tijdens de tenuitvoerlegging van de straf
meermalen heeft geleid tot het opleggen van een
disciplinaire straf;
c. de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van
zijn straf zich hieraan onttrekt of hiertoe een poging doet;
d. door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor
misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de
veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te
leven;
e. de vrijheidsstraf die ten uitvoer wordt gelegd, voortvloeit
uit een onherroepelijke veroordeling door een buitenlandse
rechter en de tenuitvoerlegging overeenkomstig het toepasselijke
verdrag is overgenomen, voorzover de mogelijkheid van uitstel of
achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling de
instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging
heeft bevorderd.
2. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan tevens worden uitgesteld of
achterwege blijven, indien de feiten of omstandigheden als genoemd in
het eerste lid, onder b, c of d, zich hebben voorgedaan gedurende de
periode die ingevolge artikel 27, eerste lid, op de vrijheidsstraf in
mindering wordt gebracht.
3. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat er op een van
de gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke
invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of
achterwege te laten, verzoekt hij het openbaar ministerie om een
daartoe strekkende vordering in te dienen.
4. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat er op een van de
gronden, genoemd in het eerste lid, reden is de voorwaardelijke
invrijheidstelling met een bepaalde termijn uit te stellen of
achterwege te laten, richt het onverwijld een daartoe strekkende
schriftelijke vordering tot de rechtbank die in eerste aanleg heeft
kennisgenomen van het strafbare feit terzake waarvan de straf die ten
uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. De vordering bevat de grond waarop
zij berust. Een afschrift van de vordering wordt toegezonden aan de
veroordeelde.
5. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot
kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste
aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke
lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de
tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot
kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot
tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de
rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf plaatsvindt.
6. De vordering, bedoeld in het vierde lid, dient uiterlijk dertig
dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling te zijn
ontvangen op de griffie van de rechtbank. Het openbaar ministerie is
in een later ingediende vordering ontvankelijk indien het aannemelijk
maakt dat een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid zich eerst
nadien heeft voorgedaan.
7. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan telkens opnieuw met een
bepaalde termijn worden uitgesteld dan wel, nadat zij is uitgesteld,
achterwege blijven. Het derde tot en met zesde lid zijn van
toepassing.
Artikel 15e
1. Bij de vordering, bedoeld in artikel 15d, vierde lid, zendt het
openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan de
rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank bepaalt daarop
onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij
vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering niet kan
worden ontvangen.
2. Hangende de beslissing van de rechtbank wordt de veroordeelde niet
voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
3. Indien niet blijkt dat de veroordeelde een raadsman heeft, geeft de
voorzitter op verzoek van de veroordeelde aan het bestuur van de raad
voor rechtsbijstand last tot toevoeging van een raadsman. De
veroordeelde en zijn raadsman kunnen voor de aanvang van het onderzoek
van de stukken kennis nemen. Artikel 32 van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
4. Zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde is bevoegd
getuigen en deskundigen te doen dagvaarden of schriftelijk te doen
oproepen om bij het onderzoek tegenwoordig te zijn. De artikelen 260
en 263 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.
5. De zaak kan worden behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer
van de rechtbank. Het onderzoek van de zaak vindt plaats ter openbare
terechtzitting. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld bij de
behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn en zich door een
raadsman te doen bijstaan. Het openbaar ministerie is bij het
onderzoek aanwezig en wordt ter zake gehoord. Gedurende het onderzoek
kan het openbaar ministerie zijn ingediende vordering wijzigen.
6. De artikelen 268, tweede en derde lid, 269 tot en met 277, 278,
tweede lid, 279, 281, 284, eerste lid, 286, 287, tweede en derde lid,
288 tot en met 311, 315, 316, 318, 319, 320, eerste en tweede lid,
321, 322, 324, 326 tot en met 331, 345, eerste en derde lid, en 346
van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.
7. De in het zesde lid genoemde artikelen vinden geen toepassing
voorzover deze betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet
of slechts ten dele blijkt.
Artikel 15f
1. Indien de rechtbank de vordering van het openbaar ministerie,
bedoeld in artikel 15d, vierde lid, toewijst, bepaalt hij dat de
veroordeelde op het in de vordering aangegeven tijdstip in vrijheid
zal worden gesteld.
2. Indien de rechtbank de vordering geheel of gedeeltelijk afwijst,
bepaalt hij op welk tijdstip de veroordeelde voorwaardelijk in
vrijheid zal worden gesteld.
3. De rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren
omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden
bijzondere voorwaarden.
4. De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen
omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie
stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de
beslissing van de rechtbank.
5. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 15g
Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden
herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet
heeft nageleefd. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk
is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer te
leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw
voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Artikel 15h
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat een
veroordeelde die voorwaardelijk in vrijheid is gesteld zich zodanig
heeft gedragen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden
herroepen, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar
ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan
worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de
veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding
onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar
ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding
noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot schorsing van
de voorwaardelijke invrijheidstelling in bij de rechter-commissaris en
een vordering als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, in bij de
rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na
aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de
veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
4. De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. De
artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. De raadsman is bevoegd bij het onderzoek
tegenwoordig te zijn en van de daarop betrekking hebbende stukken
kennis te nemen.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar
ministerie toewijst, beveelt hij de schorsing van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. Indien hij de vordering afwijst, beveelt hij de
hervatting van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de
veroordeelde.
6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld
schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.
7. De termijn van de schorsing eindigt van rechtswege met ingang van
het tijdstip waarop de duur van de vrijheidsbeneming gelijk wordt aan
de duur van de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is
verleend.
8. Het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling
kan door de rechtbank worden opgeheven. Zij kan dit ambtshalve doen,
op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar
ministerie.
Artikel 15i
1. Indien Onze Minister van Justitie van oordeel is dat de
veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd en gehele of
gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
geboden is, verzoekt hij het openbaar ministerie om een daartoe
strekkende vordering in te dienen.
2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat de veroordeelde
een voorwaarde niet heeft nageleefd, dient het onverwijld een
schriftelijke vordering tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling in bij de rechtbank. De vordering bevat de grond
waarop zij berust. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de
vordering, indien naar het oordeel van het openbaar ministerie met het
wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden
volstaan.
3. Tot kennisneming van de vordering is bevoegd de rechtbank die in
eerste aanleg heeft kennisgenomen van het strafbare feit terzake
waarvan de straf die ten uitvoer wordt gelegd, is opgelegd. Indien de
veroordeelde wordt vervolgd wegens een strafbaar feit begaan voor het
einde van de proeftijd en de vordering strekt tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met dat strafbare feit
is bevoegd de rechtbank die bevoegd is tot kennisneming van het
strafbare feit. De vordering wordt ingediend door het openbaar
ministerie dat is belast met de vervolging van het strafbare feit en
kan bij gelegenheid van een veroordeling terzake van dat strafbare
feit worden toegewezen.
4. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot
kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die in eerste
aanleg heeft geoordeeld terzake van het feit waarvoor de langste
onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is opgelegd. Bij straffen van gelijke
lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd. In het geval van de
tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is tot
kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof tot
tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de
rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf plaatsvindt.
5. Bij de vordering zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking
hebbende stukken aan de rechtbank toe. De voorzitter van de rechtbank
bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak,
tenzij hij vaststelt dat het openbaar ministerie in zijn vordering
niet kan worden ontvangen. In het geval bedoeld in het derde lid,
tweede volzin, geschiedt de behandeling van de zaak gelijktijdig met
de behandeling van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde wordt
vervolgd.
6. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde en indien artikel 15b,
tweede lid, is toegepast, degene die met begeleiding en toezicht is
belast, tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de
vordering aan de veroordeelde.
7. In de gevallen waarin de behandeling van de zaak niet gelijktijdig
geschiedt met de behandeling van een feit waarvoor de veroordeelde
wordt vervolgd, is artikel 15e, derde tot en met zevende lid, van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 15j
1. Indien de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel
15i, tweede lid, wordt toegewezen, gelast de rechtbank dat het
gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de
regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is
gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. De
rechtbank kan in zijn beslissing omtrent de vordering adviseren
omtrent aan de voorwaardelijke invrijheidstelling te verbinden
bijzondere voorwaarden.
2. In het geval dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt
herroepen nadat zij is geschorst, wordt de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf geacht te zijn hervat op de dag van de aanhouding,
bedoeld in artikel 15h, eerste lid.
3. De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering is met redenen
omkleed en wordt in het openbaar uitgesproken. Het openbaar ministerie
stelt de veroordeelde onverwijld in kennis van de beslissing van de
rechtbank.
4. Tegen de beslissing van de rechtbank over de vordering tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling staat, voor zover
zij geen deel uitmaakt van uitspraken terzake van andere strafbare
feiten, geen rechtsmiddel open. De rechter die in hoger beroep of
beroep in cassatie kennisneemt van een vordering tot herroeping van de
voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft gelijke bevoegdheid als in
het eerste lid en in artikel 15h, achtste lid, aan de rechtbank is
toegekend.
Artikel 15k
In de gevallen waarin een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt afgewezen of het openbaar ministerie in zijn
vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in feitelijke
aanleg dat als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van
de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor
de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming
ondergaan uit hoofde van artikel 15h, vijfde lid. De artikelen 89, eerste
lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15l
1. In afwijking van artikel 15, eerste en tweede lid, kan Onze
Minister van Justitie bepalen dat voor een bepaalde periode en voor
bepaalde categorieën gedetineerden de voorwaardelijke
invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden in verband
met een tekort aan plaatsen voor de tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen in penitentiaire
inrichtingen.
2. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste
lid, wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant. Van de
plaatsing in de Staatscourant wordt onverwijld mededeling gedaan aan
de beide kamers der Staten-Generaal.
3. Indien Onze Minister van Justitie toepassing geeft aan het eerste
lid, wordt het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling met
niet meer dan drie maanden vervroegd.
4. De periode, bedoeld in het eerste lid, is niet langer dan zes
maanden. De toepassing van het eerste lid kan door Onze Minister van
Justitie te allen tijde worden beëindigd. Indien Onze Minister van
Justitie voortzetting van de toepassing van het eerste lid
noodzakelijk acht, kan de periode worden verlengd met zes maanden. Het
tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16
Voorschriften tot nadere regeling van de werkzaamheden van
reclasseringsinstellingen met betrekking tot de naleving van bij of
krachtens de wet aan verdachten of veroordeelden opgelegde voorwaarden
worden vastgesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 17 [Vervallen per 01-01-1987]
Artikel 17a [Vervallen per 01-06-1953]
Artikel 18
1. De duur van de hechtenis is ten minste een dag en ten hoogste een
jaar.
2. Zij kan voor ten hoogste een jaar en vier maanden worden opgelegd
in de gevallen waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop,
herhaling van misdrijf of het bepaalde bij artikel 44, de tijd van een
jaar wordt overschreden.
3. Zij kan in geen geval de tijd van een jaar en vier maanden te boven
gaan.
Artikel 19
Artikel 13 is op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 20 [Vervallen per 01-01-1999]
Artikel 21
De duur van de tijdelijke gevangenisstraf en de hechtenis wordt in de
rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet
in gedeelten daarvan.
Artikel 22 [Vervallen per 01-01-1999]
Artikel 22a
Het hoofd van het Departement van Justitie is bevoegd in bijzondere
omstandigheden in het belang van de veiligheid van de staat te bepalen,
dat vrijheidsstraffen buiten het Rijk in Europa ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 22b
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een
ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het
slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 181, 240b,
248a, 248b, 248c en 250.
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling
voor een misdrijf indien:
1° aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door
hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is
opgelegd, en
2° de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond
van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis
is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de
taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel wordt opgelegd.
Artikel 22c
1. Een taakstraf bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid. Het
vonnis dan wel de strafbeschikking vermeldt het aantal uren dat de
straf zal duren. Het vonnis dan wel de strafbeschikking kan de aard
van de te verrichten werkzaamheden vermelden.
2. De taakstraf duurt ten hoogste tweehonderdenveertig uren.
3. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt
een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis, dan wel zes
maanden na het onherroepelijk worden van de strafbeschikking. Het
openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde
deze termijn eenmaal met eenzelfde termijn verlengen. Het zendt
hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.
4. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht wordt
verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is
ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Artikel 22d
1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter,
voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren
verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken
of maanden vastgesteld.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste
vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet meer dan
één dag opgelegd.
4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan,
vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid.
Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag
vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding
naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
Artikel 22e
Over de wijze waarop de taakstraf wordt of is verricht, kan het openbaar
ministerie, naar regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur,
inlichtingen inwinnen bij lichamen en personen die werkzaam zijn op het
gebied van de reclassering. Artikel 147, eerste lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22f
1. Het openbaar ministerie kan de opgelegde straf wijzigen voor wat
betreft de aard van de te verrichten werkzaamheden, bedoeld in artikel
22c, eerste lid, derde volzin, indien het van oordeel is dat de
veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig de opgelegde
straf kan of heeft kunnen verrichten. Het openbaar ministerie benadert
daarbij zo veel mogelijk de opgelegde straf. Het openbaar ministerie
geeft hiervan kennis aan de veroordeelde.
2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk
aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren
taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is
verricht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is
vastgesteld.
3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de
veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een
bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De
rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het
eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 22g
1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de
taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn
identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de
veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of
heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast, tenzij dit
wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na het opleggen van de
taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een onbillijkheid van
zwaarwegende aard. Het openbaar ministerie geeft hiervan kennis aan de
veroordeelde.
2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk
aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren
taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is
verricht, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.
3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de
veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een
bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De
rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Indien
de rechter het bezwaarschrift gegrond verklaart, geeft hij in zijn
beslissing het aantal uren taakstraf aan dat nog moet worden verricht
en binnen welke termijn de taakstraf moet worden voltooid.
Artikel 22h
Op de behandeling van het bezwaarschrift als bedoeld in artikel 22f, derde
lid, en artikel 22g, derde lid, zijn de artikelen 14h, met uitzondering
van de eerste volzin van het eerste lid, 14i en 14j van dit wetboek en
artikel 449, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 22i
Het openbaar ministerie kan een beslissing als bedoeld in artikel 22f,
eerste lid, of artikel 22g, eerste lid, slechts nemen gedurende de termijn
waarbinnen de taakstraf op grond van artikel 22c, derde lid, dan wel 22g,
derde lid, moet zijn voltooid, of binnen drie maanden na afloop van deze
termijn.
Artikel 22j
Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde taak naar
behoren is verricht, stelt het zo spoedig mogelijk de veroordeelde hiervan
in kennis.
Artikel 22k
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging van de
taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf veroordeelde.
Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt de identiteit van de
veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 23
1. Hij die tot een geldboete is veroordeeld is verplicht tot betaling
van het vastgestelde bedrag aan de staat binnen de termijn door het
openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de
strafbeschikking of het vonnis of arrest is belast, te stellen.
2. Het bedrag van de geldboete is ten minste EUR 3.
3. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden
opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit
is bepaald.
4. Er zijn zes categorieën:
de eerste categorie, EUR 335 [Red: Per 1 januari 2014: EUR 405.] ;
de tweede categorie, EUR 3 350 [Red: Per 1 januari 2014: EUR 4.050.] ;
de derde categorie, EUR 6 700 [Red: Per 1 januari 2014: EUR 8.100.] ;
de vierde categorie, EUR 16 750 [Red: Per 1 januari 2014: EUR 20.250.]
;
de vijfde categorie, EUR 67 000 [Red: Per 1 januari 2014: EUR 81.000.]
;
de zesde categorie, EUR 670 000 [Red: Per 1 januari 2014:
EUR 810.000.] .
5. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop geen
geldboete is gesteld, kan een geldboete worden opgelegd tot ten
hoogste het bedrag van de eerste, onderscheidenlijk de derde
categorie.
6. Voor een overtreding, onderscheidenlijk een misdrijf, waarop een
geldboete is gesteld, maar waarvoor geen boetecategorie is bepaald,
kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de
eerste, onderscheidenlijk de derde categorie, indien dit bedrag hoger
is dan het bedrag van de op het betrokken strafbare feit gestelde
geldboete.
7. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan, indien de voor het feit
bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat, een
geldboete worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag van de naast
hogere categorie. Indien voor het feit een geldboete van de zesde
categorie kan worden opgelegd en die boetecategorie geen passende
bestraffing toelaat, kan een geldboete worden opgelegd tot ten hoogste
tien procent van de jaaromzet van de rechtspersoon in het boekjaar
voorafgaande aan de uitspraak of strafbeschikking.
8. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing bij
veroordeling van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,
maatschap, rederij of doelvermogen.
9. De in het vierde lid genoemde bedragen worden elke twee jaar, met
ingang van 1 januari van een jaar, bij algemene maatregel van bestuur
aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de
vorige aanpassing van deze bedragen. Bij deze aanpassing wordt het
geldbedrag van de eerste categorie op een veelvoud van EUR 5 naar
beneden afgerond en worden, uitgaande van het geldbedrag van deze
eerste categorie en onder instandhouding van de onderlinge verhouding
tussen de bedragen van de geldboetecategorieën, de bedragen van de
tweede tot en met de zesde geldboetecategorie bepaald.
Artikel 24
Bij de vaststelling van de geldboete wordt rekening gehouden met de
draagkracht van de verdachte in de mate waarin dat nodig is met het oog op
een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen
en vermogen onevenredig wordt getroffen.
Artikel 24a
1. Indien een of meer geldboeten worden opgelegd tot een bedrag van
ten minste EUR 225, kan in de uitspraak dan wel de strafbeschikking
worden bepaald dat degene aan wie de geldboete is opgelegd het bedrag
in gedeelten mag voldoen. Elk van die gedeelten wordt daarbij op ten
minste EUR 45 bepaald.
2. In geval van toepassing van het eerste lid worden in de uitspraak
of strafbeschikking tevens termijnen vastgesteld voor de betaling van
het tweede en - zo de geldboete in meer gedeelten mag worden voldaan -
de volgende gedeelten.
3. Deze termijnen worden op ten minste één en ten hoogste drie maanden
gesteld. Zij mogen in het geval van een uitspraak tezamen een tijdvak
van twee jaar niet overschrijden; in het geval van een
strafbeschikking mogen zij een tijdvak van een jaar niet
overschrijden.
Artikel 24b
1. Wanneer een ingevolge een voor tenuitvoerlegging vatbare geldboete
te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn
geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie
schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt daarbij, in het
geval de rechterlijke veroordeling of strafbeschikking onherroepelijk
is, van rechtswege verhoogd met EUR 15. Het openbaar ministerie wijst
de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.
2. Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop
van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald
gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte
daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten
minste met EUR 30.
3. Een geldboete die overeenkomstig artikel 24a in gedeelten mag
worden voldaan, of ten aanzien waarvan het openbaar ministerie
betaling in termijnen heeft toegestaan, is onmiddellijk in haar geheel
opeisbaar, zodra een verhoging krachtens het eerste lid is ingetreden.
4. In gevallen waarin het openbaar ministerie, nadat de veroordeelde
reeds in verzuim was, alsnog uitstel van betaling heeft verleend, dan
wel afbetaling heeft toegestaan, vinden de voorgaande leden van dit
artikel geen toepassing, zolang de veroordeelde zijn verplichtingen
volgens de getroffen nadere regeling nakomt.
5. Betalingen door de veroordeelde gedaan, worden geacht in de eerste
plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid
ingetreden verhogingen te strekken.
Artikel 24c
1. Bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd, beveelt de
rechter voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig
verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis
zal worden toegepast. Indien de veroordeelde een rechtspersoon is,
blijft dit bevel achterwege. Artikel 51, laatste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
2. De duur van de vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken
of maanden vastgesteld.
3. De vervangende hechtenis beloopt ten minste één dag en ten hoogste
een jaar. Voor elke volle EUR 25 van de geldboete wordt niet meer dan
één dag opgelegd.
4. Wanneer een gedeelte van het verschuldigde bedrag is voldaan,
vermindert de duur van de vervangende hechtenis naar evenredigheid.
Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een gedeelte van een dag
vervangende hechtenis zou moeten worden ondergaan, dan vindt afronding
naar boven plaats tot het naaste aantal gehele dagen.
5. Het vorige lid is ook van toepassing in gevallen waarin de betaling
geschiedt nadat reeds een deel van de vervangende hechtenis ten
uitvoer is gelegd.
6. Indien ter zake van het strafbare feit waarvoor de vervangende
hechtenis wordt bepaald of ten uitvoer gelegd tevens gijzeling is
toegepast, wordt de tijd die in gijzeling is doorgebracht in mindering
gebracht op de vervangende hechtenis.
Artikel 24d [Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 24e [Vervallen per 01-07-2008]
Artikel 25 [Vervallen per 01-01-1999]
Artikel 26
De gevangenisstraf en de hechtenis gaan, voor zover elk van deze straffen
betreft, in:
a. ten aanzien van veroordeelden die zich in voorlopige hechtenis
bevinden ter zake van het feit waarvoor zij veroordeeld zijn, op de
dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan;
b. ten aanzien van andere veroordeelden, op de dag van de
tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 27
1. Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of
taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde
vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in
voorlopige hechtenis, in gijzeling ingevolge artikel 578b van het
Wetboek van Strafvordering, in een psychiatrisch ziekenhuis of een
inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot
observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands
verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de
uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in
zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het
vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met
toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek
van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere
vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.
2. Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de
eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag
waarop zij is geëindigd buiten beschouwing.
3. De rechter kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van
geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak
volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
4. De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in
gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer
feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit
dan dat waarvoor de verzekering , de voorlopige hechtenis of de
gijzeling ingevolge artikel 578b van het Wetboek van Strafvordering is
bevolen.
Artikel 27a
De tijd die door de tot gevangenisstraf of hechtenis veroordeelde in het
buitenland in detentie is doorgebracht ingevolge een Nederlands verzoek om
uitlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging of verdere
tenuitvoerlegging van deze straf, komt daarop in mindering.
Artikel 27bis [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 27ter [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 27quater [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 28
1. De rechten waarvan de schuldige, in de bij de wet bepaalde
gevallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn:
1°. het bekleden van ambten of van bepaalde ambten;
2°. het dienen bij de gewapende macht;
3°. het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen
te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen;
4°. het zijn van raadsman of gerechtelijk bewindvoerder;
5°. de uitoefening van bepaalde beroepen.
2. Ontzetting van leden van de rechterlijke macht die, hetzij voor hun
leven, hetzij voor een bepaalde tijd, zijn aangesteld, of van andere
voor hun leven aangestelde ambtenaren, geschiedt, ten opzichte van het
ambt waartoe zij aldus zijn aangesteld, alleen in de gevallen en op de
wijze bij de wet bepaald.
3. Ontzetting van het recht bedoeld in het eerste lid, onder 3°, kan
alleen worden uitgesproken bij veroordeling tot gevangenisstraf van
ten minste een jaar.
Artikel 29
Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleden en bij
de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede
Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeling wegens enig
ambtsmisdrijf of wegens enig misdrijf waardoor de schuldige een bijzondere
ambtsplicht schond of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of
middel hem door zijn ambt geschonken.
Artikel 30 [Vervallen per 01-12-1905]
Artikel 31
1. Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, bepaalt de
rechter de duur als volgt:
1°. bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het
leven;
2°. bij veroordeling tot tijdelijke gevangenisstraf of tot
hechtenis, voor een tijd de duur van de hoofdstraf ten minste
twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande;
3°. bij veroordeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste
twee en ten hoogste vijf jaren;
4°. bij afzonderlijke oplegging, voor een tijd van ten minste
twee en ten hoogste vijf jaren.
2. De ontzetting van het recht vermeld in artikel 28, eerste lid,
onder 3°, gaat in op de dag dat de veroordeling daartoe onherroepelijk
is geworden. De ontzetting van een van de andere in artikel 28, eerste
lid, vermelde rechten gaat in op de dag waarop de rechterlijke
uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.
Artikel 32
De rechter kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving
door de veroordeelde van de ontzetting van het recht om ambten of bepaalde
ambten te bekleden en het recht om bepaalde beroepen uit te oefenen. De
veroordeelde is verplicht medewerking te verlenen aan het
reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Indien de veroordeelde de ontzetting niet naleeft, doet de
reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar
ministerie.
Artikel 33
1. Verbeurdverklaring kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens
enig strafbaar feit.
2. Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 33a
1. Vatbaar voor verbeurdverklaring zijn:
a. voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij
geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of
grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare
feit zijn verkregen;
b. voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
c. voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of
voorbereid;
d. voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf
is belemmerd;
e. voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn
vervaardigd of bestemd;
f. zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van
de onder a tot en met e bedoelde voorwerpen.
2. Voorwerpen als bedoeld in het eerste lid onder a tot en met e die
niet aan de veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden
verklaard indien:
a. degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging
door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de
bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat
gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden, of
b. niet is kunnen worden vastgesteld aan wie zij toebehoren.
3. Rechten als bedoeld in het eerste lid, onder f, die niet aan de
veroordeelde toebehoren kunnen alleen verbeurd worden verklaard indien
degene aan wie zij toebehoren bekend was met de verkrijging van de
voorwerpen waarop of ten aanzien waarvan deze rechten bestaan, door
middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in
verband daarmede, danwel die verkrijging, dat gebruik of die
bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
4. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Artikel 33b
In de verbeurdverklaring van een voorwerp is begrepen die van de
verpakking waarin het zich bevindt, tenzij de rechter het tegendeel
bepaalt.
Artikel 33c
1. Bij de verbeurdverklaring van voorwerpen kan de rechter voor het
geval waarin de verbeurd verklaarde voorwerpen meer zouden opbrengen
dan een in de uitspraak vastgesteld bedrag, bevelen dat het verschil
wordt vergoed.
2. De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of
een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen
dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde
voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.
3. De rechter bepaalt aan wie het bedrag van de vergoeding of
tegemoetkoming wordt uitbetaald; zulks laat ieders recht op dit bedrag
onverlet.
Artikel 34
1. Niet in beslag genomen voorwerpen worden, bij verbeurdverklaring,
in de uitspraak op een bepaald geldelijk bedrag geschat.
2. De voorwerpen moeten in dit geval worden uitgeleverd of de
geschatte waarde moet worden betaald.
3. De artikelen 24b, 24c en 25 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 35
1. De kosten van gevangenisstraf en hechtenis komen, voor zover niet
bij of krachtens enige wet anders is bepaald, ten laste van de Staat.
2. Al hetgeen wordt verkregen uit geldboeten en verbeurdverklaringen
komt ten bate van de Staat.
Artikel 36
1. In de gevallen waarin de rechter krachtens de wet de openbaarmaking
van zijn uitspraak gelast, bepaalt hij tevens de wijze waarop aan die
last uitvoering wordt gegeven.
2. De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald
bedrag geschat.
3. De artikelen 24b, 24c en 25 vinden overeenkomstige toepassing.
Titel IIA. Maatregelen
Eerste afdeling. Onttrekking aan het verkeer, ontneming van het
wederrechtelijk verkregen voordeel en schadevergoeding
Artikel 36a
Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze afdeling bedoelde
maatregelen - met uitzondering van de kosten van het verhaal, de
invorderingskosten daaronder begrepen, - komen ten laste, al hetgeen door
die tenuitvoerlegging wordt verkregen, komt ten bate van de staat, met
uitzondering van hetgeen door de tenuitvoerlegging van de maatregel,
genoemd in artikel 36f, wordt verkregen.
Artikel 36b
1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan
worden opgelegd:
1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een
strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel
9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande
vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt
vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering
van het openbaar ministerie;
5°. bij een strafbeschikking.
2. De artikelen 33b en 33c, tweede en derde lid, alsmede artikel 446
van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige
toepassing.
3. De maatregel kan te zamen met straffen en met andere maatregelen
worden opgelegd.
Artikel 36c
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het
feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het
ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen
belang.
Artikel 36d
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of
verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het
ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen
belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane
feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch
alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de
voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de
opsporing daarvan.
Artikel 36e
1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke
rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een
strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een
geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel.
2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid
bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit
de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten,
waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de
veroordeelde zijn begaan.
3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke
rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een
misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een
geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot
betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat
misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben
geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
In dat geval kan ook worden vermoed dat:
a. uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van
zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf,
wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk
is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van
inkomsten, of;
b. voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan
het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan
toebehoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid,
tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen
een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
4. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie
of op het verzoek van de veroordeelde afwijken van de in het derde lid
genoemde periode van zes jaren en een kortere periode in aanmerking
nemen.
5. De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk
verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van
kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het
wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat
op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing
naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet
worden genomen. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen
dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de
verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de
redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte
of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag
te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee
rekening houden. Bij het ontbreken van zodanig verzoek kan de rechter
ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze
bevoegdheid toepassen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
7. Bij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk
verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van
strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, kan de
rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te
bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke
betalingsverplichting.
8. De rechter kan bij de bepaling van de hoogte van het voordeel
kosten in mindering brengen die rechtstreeks in verband staan met het
begaan van strafbare feiten, bedoeld in het eerste tot en met derde
lid, en die redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen.
9. Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het
wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan
benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de
verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve
van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f voor zover die zijn
voldaan, in mindering gebracht.
10. Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit
hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling
van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel.
11. Lijfsdwang kan met toepassing van artikel 577c van het Wetboek van
Strafvordering door de rechter tot maximaal drie jaar worden bevolen
en geldt als maatregel.
Artikel 36f
1. Aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit
wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak
een maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 wordt opgelegd, of
waarbij door de rechter bij de strafoplegging rekening is gehouden met
een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het
door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt
gebracht dan wel jegens wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd,
kan de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een
som gelds ten behoeve van het slachtoffer of diens nabestaanden in de
zin van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer
of diens nabestaanden in de zin van artikel 51f, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering.
2. De maatregel kan worden opgelegd indien en voor zover de verdachte
jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de
schade die door het strafbare feit is toegebracht.
3. De maatregel kan te zamen met straffen en andere maatregelen worden
opgelegd.
4. Betalingen door de veroordeelde aan de staat verricht, strekken in
de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot
voldoening van een opgelegde boete.
5. De artikelen 24a en 24b, eerste tot en met vierde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van
het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan de staat.
6. Betalingen door de veroordeelde aan de staat verricht, strekken in
de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot
voldoening van de krachtens het vijfde lid ingetreden verhogingen.
7. Indien de veroordeelde voor een misdrijf niet of niet volledig
binnen acht maanden na de dag waarop het vonnis of arrest, waarbij de
maatregel bedoeld in het eerste lid is opgelegd, onherroepelijk is
geworden, aan zijn verplichting heeft voldaan, keert de staat het
resterende bedrag uit aan het slachtoffer dat geen rechtspersoon is.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat deze
uitkering gedurende een in deze algemene maatregel van bestuur te
bepalen tijd wordt beperkt tot slachtoffers van gewelds- en
zedenmisdrijven. Bij algemene maatregel van bestuur kan tevens worden
bepaald dat aan de uit te keren bedragen een bovengrens van EUR 5 000
of hoger wordt gesteld met dien verstande dat deze bovengrens niet
geldt voor de uitkering aan slachtoffers van een gewelds- of
zedenmisdrijf. De staat verhaalt het uitgekeerde bedrag, alsmede de
krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen, op de veroordeelde.
8. De artikelen 24c en 77l, tweede tot en met zesde lid, zijn van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de toepassing van
de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie de verplichting
ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het
slachtoffer niet opheft.
Tweede afdeling. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en
terbeschikkingstelling
Artikel 37
1. De rechter kan gelasten dat degene aan wie een strafbaar feit
wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch
ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch
alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor
de algemene veiligheid van personen of goederen.
2. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid slechts
nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend
advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen
van verschillende disciplines - waaronder een psychiater - die de
betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de
gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk
te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de
aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de rechter hiervan
slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de
verdachte.
3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene
weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van
het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de
gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over
de reden van de weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel
mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan
voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid
is om medewerking te verlenen, overleggen.
Artikel 37a
1. De verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan
op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien:
1°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of
meer is gesteld dan wel behoort tot een der misdrijven omschreven
in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het
Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde
lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de
Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet, en
2°. de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
2. Bij toepassing van het vorige lid kan de rechter afzien van het
opleggen van straf, ook indien hij bevindt dat het feit wel aan de
verdachte kan worden toegerekend.
3. Het tweede en derde lid van artikel 37 zijn van overeenkomstige
toepassing.
4. Bij het geven van een last als bedoeld in het eerste lid neemt de
rechter de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de
persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst
van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane
veroordelingen wegens misdrijf in aanmerking.
Artikel 37b
1. De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van
overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan
wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging
eist.
2. Indien de rechter naast de maatregel van terbeschikkingstelling met
bevel tot verpleging van overheidswege een gevangenisstraf heeft
opgelegd kan de rechter in zijn uitspraak een advies opnemen omtrent
het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van
overheidswege dient aan te vangen.
Artikel 37c
1. Bij of krachtens de wet worden regels gesteld ten aanzien van de
verpleging van overheidswege en de rechtspositie van de ter
beschikking gestelden.
2. De Minister van Justitie ziet erop toe, dat de ter beschikking
gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling
krijgt. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd
van de inrichting bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de
veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of
goederen.
Artikel 37d
1. Ter beschikking gestelden kunnen worden verpleegd in door de
Minister van Justitie aangewezen:
a. particuliere inrichtingen, in beheer bij een in Nederland
gevestigde rechtspersoon;
b. rijksinrichtingen.
2. De verpleging geschiedt bij voorkeur in een particuliere
inrichting.
Artikel 37e
De kosten van de verpleging en behandeling van ter beschikking gestelden
komen, voor zover niet bij of krachtens enige wet anders is bepaald, ten
laste van de Staat.
Artikel 37f [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 37g [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 37h [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 37i [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 37j [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 38
1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft,
stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de
algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende
het gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde
geldt dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen
van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
2. De rechter geeft tevens een in de uitspraak aangewezen instelling,
die aan bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
stellen eisen voldoet, opdracht de ter beschikking gestelde bij de
naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Bij het
verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden wordt de
identiteit van de ter beschikking gestelde vastgesteld op de wijze,
bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering.
3. Indien bij de uitspraak tevens een vrijheidsstraf wordt opgelegd,
kan deze in het in het eerste lid van dit artikel bedoelde geval ten
hoogste op vijf jaar worden bepaald.
4. Indien bij de uitspraak tevens een vrijheidsstraf wordt opgelegd
voor een langere periode dan drie jaar legt de rechter in de uitspraak
de aard van de zorgverlening vast, die als voorwaarde is vastgesteld.
5. In het geval als bedoeld in het derde lid, stelt de rechter
voorafgaand aan het ontslag uit detentie zo nodig opnieuw de
voorwaarden vast betreffende het gedrag van de ter beschikking
gestelde. Het openbaar ministerie kan hiertoe, uiterlijk zes maanden
voorafgaand aan het ontslag uit detentie, een met redenen omklede
vordering indienen.
5. Een voorwaarde als bedoeld in het eerste en vierde lid kan de
rechter slechts stellen, indien de ter beschikking gestelde zich
bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.
6. De rechter kan op vordering van de officier van justitie of
ambtshalve bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is.
7. Een bevel als bedoeld in het zesde lid gaat in op het ogenblik
waarop de verdachte ter tenuitvoerlegging van dit bevel wordt
aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van
een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven,
eindigt.
8. Het bevel, bedoeld in het zesde lid, kan door de rechter die
kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de
veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden
opgeheven.
9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de procedure van terbeschikkingstelling met
voorwaarden.
Artikel 38a
1. De voorwaarden bedoeld in het eerste lid van artikel 38 kunnen
inhouden dat de ter beschikking gestelde zich in een door de rechter
aangewezen inrichting laat opnemen, zich onder behandeling stelt van
een in de uitspraak aangewezen deskundige, of door de behandelend arts
voorgeschreven geneesmiddelen inneemt dan wel gedoogt dat deze door de
behandelend arts aan hem worden toegediend.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels
worden gesteld omtrent de eisen waaraan een door de rechter aan te
wijzen inrichting moet voldoen.
3. Het openbaar ministerie houdt, volgens regels te stellen bij
algemene maatregel van bestuur, toezicht op de naleving van de
gestelde voorwaarden.
Artikel 38b
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van
de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met inachtneming van het
bepaalde in de voorgaande artikelen van deze afdeling:
1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;
2°. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was
belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de
voorwaarden opdragen.
Artikel 38c
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een
gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de
veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of
goederen zulks eist bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van
overheidswege zal worden verpleegd.
Artikel 38d
1. De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te
rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is
opgelegd onherroepelijk is geworden.
2. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het
bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering
van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met
twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel
de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Artikel 38e
1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met
bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar
niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat
gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
het lichaam van een of meer personen.
2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 37b
of artikel 38c is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van
terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.
3. Indien de totale duur van de terbeschikkingstelling niet in tijd is
beperkt, kan de termijn van de terbeschikkingstelling telkens worden
verlengd, wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene
veiligheid van personen die verlenging eist.
Artikel 38f
1. De termijn van de terbeschikkingstelling loopt niet:
a. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van
overheidswege wordt verpleegd uit anderen hoofde rechtens zijn
vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige
vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
b. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde met
voorwaarden, bedoeld in artikel 38, eerste lid, rechtens zijn
vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij uit zodanige
vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
c. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde die van
overheidswege wordt verpleegd, langer dan een week achtereen
ongeoorloofd afwezig is uit de inrichting voor verpleging van ter
beschikking gestelden;
d. gedurende de tijd dat de ter beschikking gestelde met
voorwaarde langer dan een week achtereen ongeoorloofd afwezig is
uit de inrichting waarin hij krachtens de voorwaarde is
opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid, onder a, loopt de termijn van de
terbeschikkingstelling wel indien de ter beschikking gestelde:
a. krachtens een last als bedoeld in artikel 13 of ingevolge het
bepaalde bij of krachtens de Penitentiaire beginselenwet in een
inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of in
een ander psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, tenzij hij
langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit die inrichting of
dat ziekenhuis;
b. nadat de termijn van de terbeschikkingstelling een aanvang
heeft genomen, in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen,
tenzij hij langer dan een week ongeoorloofd afwezig is uit dat
ziekenhuis.
Artikel 38g
1. De verpleging van overheidswege kan bij de beslissing tot
verlenging van de terbeschikkingstelling voor de tijd van een jaar,
dan wel voor de tijd van twee jaren, door de rechter ambtshalve, op
vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de ter
beschikking gestelde of zijn raadsman voorwaardelijk worden beëindigd.
2. Indien de rechter de verpleging van overheidswege op grond van het
eerste lid beëindigt, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van
anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen
voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. De
artikelen 38, eerste lid, laatste volzin, tweede en vierde lid, en 38a
zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de procedure van de voorwaardelijke beëindiging van het
bevel tot verpleging.
Artikel 38h
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 38g, eerste lid, kan, indien
het proefverlof van een ter beschikking gestelde ten minste twaalf
maanden onafgebroken heeft voortgeduurd, zonder dat in deze periode de
terbeschikkingstelling is verlengd, de rechter op vordering van het
openbaar ministerie of op verzoek van de ter beschikking gestelde of
diens raadsman de verpleging van overheidswege voorwaardelijk
beëindigen. Artikel 38g, tweede lid, is van overeenkomstige
toepassing.
2. In zodanig geval beëindigt de rechter de verpleging van
overheidswege voorwaardelijk voor de duur van het gegeven bevel tot
terbeschikkingstelling.
3. De artikelen 509p, 509r, 509s, 509t, eerste en vijfde lid, en 509u
bis van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 38i
De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op
verzoek van de ter beschikking gestelde of diens raadsman, met
inachtneming van het bepaalde in de voorgaande artikelen van deze
afdeling:
1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;
2°. aan een andere instelling dan die welke daarmede tevoren was
belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van voorwaarden
opdragen.
Artikel 38j
1. In geval van voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van
overheidswege kan de terbeschikkingstelling telkens met een jaar, dan
wel met twee jaren, worden verlengd.
2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging
bedraagt ten hoogste negen jaren.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde termijn is verstreken, zonder
dat een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege als
bedoeld in artikel 38k is gegeven, eindigt de terbeschikkingstelling
van rechtswege.
Artikel 38k
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, een last tot
hervatting van de verpleging van overheidswege geven, indien:
1°. een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of
2°. het belang van de veiligheid van anderen dan wel van de algemene
veiligheid van personen of goederen zulks eist, of
3°. wanneer toepassing is gegeven aan artikel 38e, het belang van de
veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen
zulks eist.
Artikel 38l
1. Een terbeschikkingstelling vervalt bij het onherroepelijk worden
van een rechterlijke uitspraak waarbij dezelfde persoon wederom ter
beschikking wordt gesteld.
2. Een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis vervalt bij
het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak waarbij ten
aanzien van dezelfde persoon wederom een last tot plaatsing in een
psychiatrisch ziekenhuis is gegeven.
3. Een last tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis eindigt van
rechtswege bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke
uitspraak waarbij ten aanzien van dezelfde persoon een
terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege dan
wel een last tot hervatting van zodanig bevel is gegeven.
Artikel 38la
1. Onze Minister kan de terbeschikkingstelling met bevel tot
verpleging van overheidswege beëindigen ten aanzien van de vreemdeling
die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel
8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. Toepassing van het eerste lid kan slechts geschieden ten aanzien
van een vreemdeling voor wie door Onze Minister een passende
voorziening in het land van herkomst is geregeld, gericht op in ieder
geval vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende
recidivegevaar en die daadwerkelijk uit Nederland is uitgezet.
3. Aan de beëindiging wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling
niet naar Nederland terugkeert.
4. Indien Onze Minister het voornemen heeft om toepassing te geven aan
het bepaalde in het eerste lid, stelt hij de veroordeelde van dit
voornemen in kennis. Onze Minister kan over het voornemen tot
toepassing van het eerste lid advies vragen aan het openbaar
ministerie. In dat geval wordt het advies gevoegd bij de kennisgeving
van het voornemen aan de veroordeelde.
5. De veroordeelde kan binnen veertien dagen na ontvangst van de
kennisgeving tegen het voornemen van Onze Minister een bezwaarschrift
indienen bij het gerecht, dat in hoogste feitelijke instantie de tot
vrijheidsbeneming strekkende sanctie heeft opgelegd. Zo spoedig
mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift
onderzoekt het gerecht of Onze Minister bij afweging van de betrokken
belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. De
veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen.
Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een raadsman heeft, geeft
de voorzitter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot
toevoeging van een raadsman. De artikelen 21 tot en met 25 van het
Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. Van
zijn beslissing stelt het gerecht Onze Minister en de veroordeelde
schriftelijk in kennis.
6. De terbeschikkingstelling herleeft, indien de vreemdeling de
voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft. In dat geval kan
de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, een last tot
hervatting van de verpleging van overheidswege geven. De termijn van
de terbeschikkingstelling begint te lopen op het tijdstip waarop de
vreemdeling is aangehouden. Indien tussen de datum van uitzetting van
de veroordeelde en de datum van indiening van de vordering door het
openbaar ministerie een periode van drie jaar of meer is gelegen, is
artikel 37, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
7. De terbeschikkingstelling die op grond van het zesde lid is
herleefd, eindigt van rechtswege, indien de officier van justitie een
vordering als bedoeld in het zesde lid heeft ingediend en de rechter
deze heeft afgewezen.
Artikel 38lb
De rechter kan, ambtshalve dan wel op vordering van het openbaar
ministerie, ten aanzien van een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf
heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000,
de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege beëindigen
onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
Artikel 38la, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Derde afdeling. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
Artikel 38m
1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie de
maatregel opleggen tot plaatsing van een verdachte in een inrichting
voor stelselmatige daders, indien:
1°. het door de verdachte begane feit een misdrijf betreft
waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
2°. de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem
begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf
onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een
vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld dan
wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is
opgelegd, het feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze
straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mede moet
worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan,
en
3°. de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de
maatregel eist.
2. De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de
beëindiging van de recidive van de verdachte.
3. Indien de verdachte verslaafde is dan wel ten aanzien van hem
andere specifieke problematiek bestaat waarmee het plegen van
strafbare feiten samenhangt, strekt de maatregel er mede toe een
bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek
dan wel van die andere problematiek.
4. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij een met redenen
omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit
advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is
gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met
instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
5. Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de verdachte weigert
medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het
advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk wordt over de reden
van de weigering rapport opgemaakt. De rechter doet zich zo veel
mogelijk een ander advies of rapport dat hem over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de
totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewerking te
verlenen, overleggen.
6. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de inhoud van de
overige adviezen en rapporten die over de verdachte zijn uitgebracht,
alsmede de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens
misdrijf in aanmerking.
7. Onder een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder 2°,
wordt mede verstaan een onherroepelijke veroordeling door een
strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens
soortgelijke feiten.
Artikel 38n
1. De maatregel geldt voor de tijd van ten hoogste twee jaren, te
rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij hij is
opgelegd, onherroepelijk is geworden.
2. Bij het bepalen van de duur van de maatregel kan de rechter
rekening houden met de tijd die door de veroordeelde vóór de
tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige
hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor
klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie, is
doorgebracht.
Artikel 38o
1. De plaatsing geschiedt in een door onze Minister van Justitie
aangewezen inrichting voor stelselmatige daders.
2. Bij of krachtens de wet worden regels gesteld ten aanzien van de
tenuitvoerlegging van de maatregel in en buiten de inrichting en de
rechtspositie van degene aan wie de maatregel is opgelegd.
3. De kosten van de tenuitvoerlegging van de maatregel komen ten laste
van de Staat. De kosten van de tenuitvoerlegging van de laatste fase
van de maatregel komen overeenkomstig bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te stellen regels ten laste van gemeenten die
deelnemen aan de tenuitvoerlegging daarvan.
Artikel 38p
1. De rechter kan bepalen dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden
gelegd.
2. De rechter die bepaalt dat de door hem opgelegde maatregel niet ten
uitvoer zal worden gelegd stelt daarbij een proeftijd vast van ten
hoogste drie jaren.
3. Bij de toepassing van het eerste lid geldt als algemene voorwaarde
dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden, bedoeld in
het vierde lid, ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
4. De rechter stelt ter bescherming van de veiligheid van personen of
goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde. De
rechter kan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
reclasseringsinstelling opdracht geven de veroordeelde bij de naleving
van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Bij het verlenen van
hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden wordt de identiteit
van de veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering.
5. Een voorwaarde als bedoeld in het vierde lid kan inhouden dat de
veroordeelde zich ambulant of intramuraal laat behandelen. Opname in
een inrichting vindt in dit verband plaats voor een door de rechter te
bepalen duur van ten hoogste twee jaren. Deze voorwaarde wordt slechts
gesteld, indien de veroordeelde zich bereid heeft verklaard de
behandeling te ondergaan.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels
worden gesteld omtrent de eisen waaraan een inrichting en een
behandeling als bedoeld in het vijfde lid moeten voldoen.
7. Het openbaar ministerie houdt toezicht op de naleving van de
gestelde voorwaarden.
Artikel 38q
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van
de veroordeelde of diens raadsman dan wel ambtshalve met inachtneming van
de artikelen 38m tot en met 38p:
1°. de voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen;
2°. aan een andere reclasseringsinstelling dan die welke daarmee
tevoren was belast het verlenen van hulp en steun bij de naleving van
de voorwaarden opdragen.
Artikel 38r
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, indien een
voorwaarde niet wordt nageleefd, bevelen dat de maatregel alsnog zal
worden tenuitvoergelegd.
Artikel 38s
1. De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op
verzoek van de verdachte of diens raadsman dan wel ambtshalve, bij of
na het opleggen van de maatregel beslissen tot een tussentijdse
beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de
tenuitvoerlegging van de maatregel. Het openbaar ministerie bericht
hem daarover binnen een door hem te bepalen termijn. Bij het bericht
is gevoegd een verklaring van de directeur van de inrichting omtrent
de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde.
2. Indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet beslist
tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling
na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, kan
een verzoek als bedoeld in het eerste lid worden gedaan na zes maanden
na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel. In de overige
gevallen kan een verzoek worden gedaan na zes maanden na het
onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te
beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de
tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
3. Indien de rechter naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde
inlichtingen beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van
de maatregel niet langer is vereist, beëindigt hij deze met ingang van
een door hem te bepalen tijdstip.
Artikel 38t
De termijn van de maatregel loopt niet:
a. gedurende de tijd dat aan degene aan wie deze is opgelegd, uit
anderen hoofde zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij
ongeoorloofd afwezig is;
b. zodra degene die in een inrichting geplaatst is, langer dan een dag
ongeoorloofd afwezig is.
Artikel 38u
Onze Minister van Justitie kan de maatregel te allen tijde beëindigen.
Vierde afdeling. Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
Artikel 38v
1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare
feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen
straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of
bepaalde personen,
c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op
een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe
aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden
opgelegd.
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van
de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk
uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat
de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend
gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
5. Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die
kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de
veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden
opgeheven.
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden
opgelegd.
Artikel 38w
1. In het vonnis waarbij de maatregel als bedoeld in artikel 38v wordt
opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende hechtenis zal worden
toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
2. De rechter bepaalt in het vonnis de duur van de vervangende
hechtenis die ten hoogste ten uitvoer wordt gelegd voor iedere keer
dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende
hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld en
bedraagt ten minste drie dagen.
3. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis
bedraagt ten hoogste zes maanden.
4. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen
ingevolge de maatregel, bedoeld in artikel 38v, tweede lid, niet op.
Artikel 38x
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de
veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn
aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het
bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de
hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De
hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of
mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient na aanhouding onverwijld een
vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in bij de
rechter-commissaris.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na
indiening van de vordering. Hangende de beslissing van de
rechter-commissaris wordt de aangehouden veroordeelde niet in vrijheid
gesteld.
4. De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. De
artikelen 40 en 191 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. De raadsman is bevoegd bij het onderzoek
tegenwoordig te zijn en van de daarop betrekking hebbende stukken
kennis te nemen.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar
ministerie toewijst, beveelt hij de gehele of gedeeltelijke
tenuitvoerlegging van de in het vonnis bepaalde vervangende hechtenis.
De vrijheidsbeneming ondergaan op grond van het derde lid wordt geheel
in mindering gebracht op de tenuitvoerlegging van de vervangende
hechtenis. Indien hij de vordering afwijst, wordt de aangehouden
veroordeelde in vrijheid gesteld.
6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld
schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.
De kennisgeving behelst het oordeel van de rechter-commissaris over
het niet naleven van de maatregel, alsmede het aantal dagen
vervangende hechtenis.
7. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor de
veroordeelde en het openbaar ministerie binnen veertien dagen hoger
beroep open bij de rechter die de maatregel oplegde. Bij het instellen
van hoger beroep zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking
hebbende stukken aan het gerecht toe. De rechter bepaalt daarop
onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij
vaststelt dat de veroordeelde in zijn hoger beroep niet ontvankelijk
is. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde tot bijwoning van de
zitting oproepen onder betekening van de vordering. De artikelen 14i
en 14j zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 38ij
In de gevallen waarin een vordering tot tenuitvoerlegging, als bedoeld in
artikel 38x, tweede lid, wordt afgewezen, het openbaar ministerie in zijn
vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, of de rechter de beslissing
van de rechter-commissaris tot tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel
38x, vijfde lid, vernietigt, of indien de zaak eindigt zonder oplegging
van de maatregel als bedoeld in artikel 38v, kan het gerecht in feitelijke
aanleg dat als laatste over de vrijheidsbeperkende maatregel heeft
geoordeeld op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van
de staat toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van
vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 38x. De artikelen 89,
eerste lid, tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het
Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Titel III. Uitsluiting en verhoging van strafbaarheid
Artikel 39
Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige
ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan
worden toegerekend.
Artikel 39bis a [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39ter [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39quater [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39quinquies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39sexies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39septies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39octies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39novies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 39decies [Vervallen per 01-07-1965]
Artikel 40
Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is
gedrongen.
Artikel 41
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de
noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid
of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van
noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is
geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding
veroorzaakt.
Artikel 42
Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een wettelijk
voorschrift.
Artikel 43
1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uitvoering van een
ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe bevoegde gezag.
2. Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet
op, tenzij het door de ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd
gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen de kring van zijn
ondergeschiktheid was gelegen.
Artikel 43a
De op een misdrijf gestelde tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis kan,
onverminderd artikel 10, met een derde worden verhoogd indien tijdens het
plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een
vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een
daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan. De termijn
van vijf jaren wordt verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens
zijn vrijheid is ontnomen.
Artikel 43b
Als misdrijven welke soortgelijk zijn aan elkaar worden in elk geval
aangemerkt:
1°. de misdrijven omschreven in de artikelen 105, 174, 208 tot en met
210, 213, 214, 216 tot en met 222bis, 225 tot en met 232, 310, 311,
312, 315, 317, 318, 321 tot en met 323a, 326 tot en met 332, 341, 343,
344, 359, 361, 366, 373, laatste lid, 402, 416, 417, 420bis en 420ter;
2°. de misdrijven omschreven in de artikelen 92, 108, 109, 110, 115,
116, 117 tot en met 117b, 141, 181, 182, 287 tot en met 291, 293,
eerste lid, 296, 300 tot en met 303, 381, 382, 395 en 396;
3°. de misdrijven omschreven in de artikelen 111 tot en met 113, 118,
119, 261 tot en met 271, 418 en 419;
4°. de misdrijven omschreven in de Opiumwet;
5°. de misdrijven omschreven in de Wet wapens en munitie.
Artikel 43c [Vervallen per 01-07-2010]
Artikel 44
Indien een ambtenaar door het begaan van een strafbaar feit een bijzondere
ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt
van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de op
het feit gestelde straf, met uitzondering van geldboete, met een derde
worden verhoogd.
Titel IIIa. Gronden voor vermindering van straf
Artikel 44a
1. Op vordering van de officier van justitie kan de rechter na een op
grond van artikel 226h, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering
gemaakte afspraak de straf verminderen die hij overwoog op te leggen
op de in het tweede lid bepaalde wijze. Bij de strafvermindering houdt
de rechter ermee rekening dat door het afleggen van een
getuigenverklaring een belangrijke bijdrage is of kan worden geleverd
aan de opsporing of vervolging van misdrijven.
2. Bij toepassing van het eerste lid kan de strafvermindering bestaan
in:
a. maximaal de helft bij een onvoorwaardelijke tijdelijke
vrijheidsstraf, taakstraf of geldboete, of
b. de omzetting van maximaal de helft van het onvoorwaardelijke
gedeelte van een vrijheidsstraf, taakstraf of van een geldboete
in een voorwaardelijk gedeelte, of
c. de vervanging van maximaal een derde gedeelte van een
vrijheidsstraf door taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete.
3. Bij toepassing van het tweede lid, onder b, blijft artikel 14a,
eerste en tweede lid, buiten toepassing.
Titel IV. Poging en voorbereiding
Artikel 45
1. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voornemen van de
dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
2. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij
poging met een derde verminderd.
3. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is
gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig
jaren.
4. De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het
voltooide misdrijf.
Artikel 46
1. Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke
omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is
strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen,
informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan
van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert
of voorhanden heeft.
2. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij
voorbereiding met de helft verminderd.
3. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is
gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste vijftien
jaren.
4. De bijkomende straffen zijn voor voorbereiding dezelfde als voor
het voltooide misdrijf.
5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Artikel 46a
Poging om een ander door een der in artikel 47, eerste lid onder 2e,
vermelde middelen te bewegen om een misdrijf te begaan, is strafbaar, met
dien verstande dat geen zwaardere straf wordt uitgesproken dan ter zake
van poging tot het misdrijf of, indien zodanige poging niet strafbaar is,
terzake van het misdrijf zelf kan worden opgelegd.
Artikel 46b
Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid
tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.
Titel V. Deelneming aan strafbare feiten
Artikel 47
1. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:
1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen;
2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld,
bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van
gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk
uitlokken.
2. Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in
aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun
gevolgen.
Artikel 48
Als medeplichtigen van een misdrijf worden gestraft:
1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het
misdrijf;
2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen
verschaffen tot het plegen van het misdrijf.
Artikel 49
1. Het maximum van de hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij
medeplichtigheid met een derde verminderd.
2. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is
gesteld, dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig
jaren.
3. De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor
het misdrijf zelf.
4. Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in
aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakkelijk gemaakt
of bevorderd, benevens hun gevolgen.
Artikel 50
De persoonlijke omstandigheden waardoor de strafbaarheid uitgesloten,
verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing van de strafwet
alleen in aanmerking ten aanzien van die dader of medeplichtige wie zij
persoonlijk betreffen.
Artikel 50a [Vervallen per 01-09-1976]
Artikel 51
1. Strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en
rechtspersonen.
2. Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan
de strafvervolging worden ingesteld en kunnen de in de wet voorziene
straffen en maatregelen, indien zij daarvoor in aanmerking komen,
worden uitgesproken:
1°. tegen die rechtspersoon, dan wel
2°. tegen hen die tot het feit opdracht hebben gegeven, alsmede
tegen hen die feitelijke leiding hebben gegeven aan de verboden
gedraging, dan wel
3°. tegen de onder 1° en 2° genoemden te zamen.
3. Voor de toepassing van de vorige leden wordt met de rechtspersoon
gelijkgesteld: de vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, de
maatschap, de rederij en het doelvermogen.
Artikel 52
Medeplichtigheid aan overtreding is niet strafbaar.
Artikel 53
1. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de
uitgever als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam
en woonplaats vermeldt en de dader bekend is of op de eerste aanmaning
van de rechter-commissaris, door de uitgever is bekendgemaakt.
2. Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip
van de uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten het Rijk in
Europa gevestigd was.
Artikel 54
1. Bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd wordt de
drukker als zodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam
en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is
gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning van de
rechter-commissaris, door de drukker is bekendgemaakt.
2. Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last
het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk
niet vervolgbaar of buiten het Rijk in Europa gevestigd was.
Artikel 54a
Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande in de
doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, wordt
als zodanig niet vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier
van justitie, na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van
justitie te verlenen door de rechter-commissaris, om alle maatregelen te
nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens
ontoegankelijk te maken.
Titel VI. Samenloop van strafbare feiten
Artikel 55
1. Valt een feit in meer dan één strafbepaling, dan wordt slechts één
van die bepalingen toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste
hoofdstraf is gesteld.
2. Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een
bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.
Artikel 56
1. Staan meerdere feiten, ofschoon elk op zichzelf misdrijf of
overtreding opleverende, in zodanig verband dat zij moeten worden
beschouwd als één voortgezette handeling, dan wordt slechts één
strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste
hoofdstraf is gesteld.
2. Insgelijks wordt slechts één strafbepaling toegepast bij
schuldigverklaring aan valsheid of muntschennis en aan het
gebruikmaken van het voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid of
muntschennis gepleegd is.
Artikel 57
1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen
moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop
gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf opgelegd.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op
de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis
betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum.
Artikel 58
Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten
worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop
ongelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, kan elk van die straffen
worden opgelegd, doch deze mogen - voor zover het gevangenisstraf en
hechtenis betreft - te zamen in duur de langstdurende niet meer dan een
derde overtreffen.
Artikel 59
Bij veroordeling tot levenslange gevangenisstraf kunnen daarnevens geen
andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten,
verbeurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen en
openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 60
In de gevallen van de artikelen 57 en 58 gelden ten aanzien van bijkomende
straffen de volgende bepalingen:
1°. de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in
één straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste
twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande, of ingeval geen andere
hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in één straf van ten minste twee
en ten hoogste vijf jaren;
2°. de straffen van ontzetting van verschillende rechten worden voor
elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd;
3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen worden
voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd; de
vervangende vrijheidsstraffen mogen gezamenlijk het maximum, bepaald
in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.
Artikel 60a
Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, geldt voor de
maatregel genoemd in artikel 36f dat de vervangende vrijheidsstraffen
gezamenlijk het maximum, bepaald in artikel 24c, derde lid, niet mogen
overschrijden.
Artikel 61
1. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt
bepaald door de volgorde van artikel 9.
2. Waar de rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt
bij de vergelijking alleen de zwaarste van die straffen in aanmerking.
3. De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt
bepaald door het maximum.
4. De betrekkelijke duur, zowel van ongelijksoortige als van
gelijksoortige hoofdstraffen, wordt eveneens bepaald door het maximum.
Artikel 62
1. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 57 en 58 bedoeld, hetzij
van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling,
wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.
2. De vervangende vrijheidsstraffen mogen voor de misdrijven en
overtredingen of voor de overtredingen gezamenlijk het maximum,
bepaald in artikel 24c, derde lid, niet overschrijden.
Artikel 63
Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard
aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn
de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt
opgelegd van toepassing.
Artikel 63a [Vervallen per 01-02-2001]
Titel VII. Indiening en intrekking van de klacht bij misdrijven alleen op
klacht vervolgbaar
Artikel 64
Inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, is degene tegen
wie het feit is begaan, tot de klacht gerechtigd.
Artikel 65
1. Indien de in artikel 64 aangewezen persoon de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens verkwisting onder
curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling
of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in
staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met de klacht,
geschiedt de klacht door zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke
zaken.
2. Indien de in artikel 64 aangewezen persoon overleden is, zijn tot
de klacht gerechtigd: zijn ouders, zijn kinderen en zijn overlevende
echtgenoot, tenzij blijkt dat hij een vervolging niet heeft gewild.
3. Indien de klacht tegen de wettige vertegenwoordiger in burgerlijke
zaken van de in artikel 64 aangewezen persoon moet geschieden, zijn
tot de klacht gerechtigd: de echtgenoot, een bloedverwant in de rechte
linie of, bij het ontbreken van al die personen, een broer en een
zuster.
4. Indien een in het tweede of derde lid aangewezen persoon de
leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens
verkwisting onder curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens
lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is
met de klacht, kan vervolging plaatsvinden op klacht van diens wettige
vertegenwoordiger in burgerlijke zaken.
Artikel 66
1. De klacht kan worden ingediend gedurende drie maanden na de dag
waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het
gepleegde feit.
2. Indien degene tegen wie het feit is begaan, nadat de termijn een
aanvang heeft genomen, is overleden, dan wel het recht tot het
indienen van de klacht heeft verloren, verkregen of herkregen, loopt
deze termijn zonder verlenging door.
Artikel 67
Hij die de klacht indient, blijft gedurende acht dagen na de dag der
indiening bevoegd deze in te trekken.
Artikel 67a [Vervallen per 26-04-1978]
Titel VIII. Verval van het recht tot strafvordering en van de straf
Artikel 68
1. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor
herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens
een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in
Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.
2. Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen
dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval
van:
1°. vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2°. veroordeling, indien een straf is opgelegd, gevolgd door
gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
3. Niemand kan worden vervolgd wegens een feit dat te zijnen aanzien
in een vreemde staat onherroepelijk is afgedaan door de voldoening aan
een voorwaarde, door de bevoegde autoriteit gesteld ter voorkoming van
strafvervolging.
Artikel 69
Het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte.
Artikel 70
1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis
of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke
gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf
van acht jaren of meer is gesteld.
2. In afwijking van het eerste lid verjaart het recht tot
strafvordering niet:
1°. voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van twaalf jaren of
meer is gesteld;
2°. voor de misdrijven, omschreven in de artikelen 240b, tweede
lid, 243, 245 en 246, voor zover het feit is gepleegd ten aanzien
van een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft
bereikt.
Artikel 71
De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is
gepleegd, behoudens in de volgende gevallen:
1°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 173, eerste lid, en
173b, vangt de termijn aan op de dag na die waarop het misdrijf ter
kennis is gekomen van een ambtenaar belast met de opsporing van
strafbare feiten;
2°. bij valsheid op de dag na die waarop gebruik is gemaakt van het
voorwerp ten opzichte waarvan de valsheid gepleegd is;
3°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, eerste lid, 247
tot en met 250, 273f en 284, voor zover gepleegd tegen een persoon die
de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel in de
artikelen 300 tot en met 303, voor zover het feit oplevert genitale
verminking van een persoon van het vrouwelijke geslacht die de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, op de dag na die
waarop die persoon achttien jaren is geworden;
4°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 279 en 282, eerste en
tweede lid op de dag na die van de bevrijding of de dood van hem tegen
wie onmiddellijk het misdrijf gepleegd is;
5°. bij de overtredingen omschreven in de artikelen 465, 466 en 467,
op de dag na die waarop ingevolge de voorschriften gegeven in of ter
uitvoering van artikel 18c van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de
aldaar bedoelde registers waaruit zodanige overtreding blijkt, naar de
centrale bewaarplaats, bedoeld in afdeling 8 van hoofdstuk 1 van het
Besluit burgerlijke stand 1994 zijn overgebracht.
Artikel 72
1. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, ook ten aanzien van
anderen dan de vervolgde.
2. Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan. Het recht
tot strafvordering vervalt evenwel ten aanzien van overtredingen na
tien jaren en ten aanzien van misdrijven indien vanaf de dag waarop de
oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen een periode is
verstreken die gelijk is aan twee maal de voor het misdrijf geldende
verjaringstermijn.
Artikel 73
De schorsing van de strafvervolging ter zake van een prejudicieel geschil
schorst de verjaring.
Artikel 74
1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting
een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging
wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke
omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en
wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het
recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
a. betaling aan de staat van een geldsom, te bepalen op ten
minste EUR 3 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor
het feit kan worden opgelegd;
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar
zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte
waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van
inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming
van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare
wederrechtelijk verkregen voordeel;
e. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare
feit veroorzaakte schade;
f. het verrichten van onbetaalde arbeid of het volgen van een
leerproject gedurende ten hoogste honderdtwintig uren.
3. De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de
rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk
mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.
4. Op de in het tweede lid, onder f, bedoelde voorwaarde is het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 22b, 22c, eerste en vierde lid,
22e en 22k met betrekking tot taakstraffen, van overeenkomstige
toepassing. De onbetaalde arbeid of het leerproject wordt binnen een
termijn van zes maanden na instemming met de voorwaarde voltooid. Het
openbaar ministerie kan deze termijn eenmaal met zes maanden
verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan
de betrokkene.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
voorschriften gegeven omtrent de nakoming van de voorwaarde, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel a. Deze voorschriften hebben in ieder
geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de geldsom, de
termijn waarbinnen die betaling moet zijn geschied en de
verantwoording van de ontvangen geldbedragen. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven
omtrent de nakoming van de overige in het tweede lid bedoelde
voorwaarden.
Artikel 74a
Is op het strafbare feit naar de wettelijke omschrijving geen andere
hoofdstraf gesteld dan geldboete en biedt de verdachte aan, binnen een
door de officier van justitie te bepalen termijn, het maximum van de
geldboete te betalen en aan alle overige, overeenkomstig artikel 74,
tweede lid, te stellen voorwaarden te voldoen, dan mag de officier van
justitie het stellen van voorwaarden, als bedoeld in artikel 74, niet
weigeren.
Artikel 74b
1. Een bevel als bedoeld in artikel 12k van het Wetboek van
Strafvordering doet, na voldoening aan de overeenkomstig artikel 74
gestelde voorwaarden, het recht tot strafvordering herleven als ware
het niet vervallen geweest.
2. Na een bevel, als bedoeld in het vorige lid, worden bedragen,
betaald in toepassing van artikel 74, tweede lid, onder a, c en d,
onverwijld terugbetaald aan degene die ze heeft betaald.
3. Volgt na een bevel als bedoeld in het eerste lid een veroordeling,
dan houdt de rechter rekening met de afstand of uitlevering door de
veroordeelde van voorwerpen op grond van artikel 74, tweede lid, onder
b en c, met de vergoeding van schade op grond van artikel 74, tweede
lid, onder e, en met de onbetaalde arbeid die is verricht of het
leerproject dat is gevolgd op grond van artikel 74, tweede lid, onder
f.
4. Eindigt, na een bevel als bedoeld in het eerste lid, de zaak
waarbij een voorwaarde is gesteld als bedoeld in artikel 74, tweede
lid, onder f, zonder oplegging van straf of maatregel, dan kan de
rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, deze een vergoeding ten
laste van de staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van
de verrichtte onbetaalde arbeid of het gevolgde leerproject heeft
geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat. De artikelen 89, derde tot en met zesde lid,
90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 74c [Vervallen per 01-04-2013]
Artikel 75
Het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door de dood
van de veroordeelde, met uitzondering van de maatregel tot ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel.
Artikel 76
1. Het recht tot uitvoering van de straf of maatregel vervalt door
verjaring.
2. De termijn van deze verjaring is een derde langer dan de termijn
van verjaring van het recht tot strafvordering.
Artikel 76a
1. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop de
rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking kan worden ten uitvoer
gelegd.
2. Bij ongeoorloofde afwezigheid van een veroordeelde die zijn straf
in een inrichting ondergaat, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op
de dag na die waarop de ongeoorloofde afwezigheid aanving. Bij
herroeping van een voorwaardelijke invrijheidstelling vangt een nieuwe
verjaringstermijn aan op de dag na die van de herroeping.
3. De termijn loopt niet gedurende de bij de wet bevolen schorsing van
de tenuitvoerlegging, noch gedurende de tijd dat de veroordeelde, zij
het ook ter zake van een andere veroordeling, in verzekerde bewaring
is.
4. Wanneer een geldboete wegens een overtreding is opgelegd en in de
uitspraak dan wel de strafbeschikking is bepaald dat het bedrag
daarvan in gedeelten mag worden voldaan, dan wel het openbaar
ministerie aan de veroordeelde op diens verzoek uitstel van betaling
heeft verleend of betaling in termijnen heeft toegestaan, wordt de
verjaringstermijn verlengd met twee jaren.
5. De termijn loopt niet gedurende de tijd dat de tenuitvoerlegging
aan een vreemde Staat is overgedragen, zolang de Minister van Justitie
van de autoriteiten van die Staat geen mededeling, houdende een
beslissing omtrent de overname van de tenuitvoerlegging, heeft
ontvangen.
6. Indien, nadat de tenuitvoerlegging door een vreemde Staat is
overgenomen, die Staat afstand doet van zijn recht tot
tenuitvoerlegging ten behoeve van Nederland, vangt een nieuwe
verjaringstermijn aan op de dag waarop de Minister van Justitie de
mededeling van de autoriteiten van die Staat omtrent de afstand heeft
ontvangen.
7. De termijn loopt ten aanzien van veroordelingen tot betaling als
bedoeld in artikel 358, vierde lid, onder a tot en met c, van de
Faillissementswet niet gedurende de tijd dat de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de veroordeelde van
toepassing is.
Artikel 77
1. Het recht tot strafvordering en het recht tot uitvoering van de
straf vervallen door de overdracht van de strafvervolging aan een
vreemde staat overeenkomstig de bepalingen van de derde afdeling van
titel X van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering.
2. In het geval, bedoeld in het vorige lid, herleven het recht tot
strafvordering en het recht tot uitvoering van de straf, indien de
autoriteiten van de staat die de strafvervolging had overgenomen op
die beslissing terugkomen of mededelen dat geen strafvervolging wordt
ingesteld dan wel een ingestelde vervolging is gestaakt.
Artikel 77bis [Vervallen per 01-09-1995]
Titel VIII A. Bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen
Artikel 77a
Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit
de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft
bereikt, zijn de artikelen 9, 10, 12 tot en met 31, 35 tot en met 38u, 43a
tot en met 44 en 57 tot en met 62 niet van toepassing. In de plaats
daarvan treden de bijzondere bepalingen vervat in de artikelen 77d tot en
met 77hh.
Artikel 77b
1. Ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een
strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren doch nog niet die van
achttien jaren heeft bereikt, kan de rechter de artikelen 77g tot en
met 77gg buiten toepassing laten en recht doen overeenkomstig de
bepalingen in de voorgaande titels vervat, indien hij daartoe grond
vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader
of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
2. Bij toepassing van het eerste lid kan levenslange gevangenisstraf
niet worden opgelegd.
Artikel 77c
1. Ten aanzien van de jongvolwassene die ten tijde van het begaan van
het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die
van drieëntwintig jaren heeft bereikt, kan de rechter, indien hij
daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de
omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doen overeenkomstig
de artikelen 77g tot en met 77hh.
2. Artikel 77e blijft buiten toepassing.
Artikel 77d
1. De verjaringstermijn van het recht tot strafvordering, genoemd in
artikel 70, wordt ten aanzien van misdrijven tot de helft van de daar
bedoelde duur ingekort.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op misdrijven omschreven in
de artikelen 240b, eerste lid, 247 tot en met 250 en 273f, gepleegd
door een persoon die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit
de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, ten aanzien van een
persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
3. Het recht tot strafvordering voor misdrijven waarop gevangenisstraf
van twaalf jaren of meer is gesteld, en de misdrijven omschreven in de
artikelen 240b, tweede lid, 243, 245 en 246 voor zover het feit is
gepleegd ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien
jaren nog niet heeft bereikt, verjaart in twintig jaren.
Artikel 77e
1. De opsporingsambtenaar die daartoe door de officier van justitie is
aangewezen, kan na verkregen toestemming door de officier van justitie
aan de verdachte voorstellen dat deze deelneemt aan een project. De
deelneming strekt tot voorkoming van toezending van het opgemaakte
proces-verbaal aan de officier van justitie. Bij algemene maatregel
van bestuur worden de strafbare feiten aangewezen die op deze wijze
kunnen worden afgedaan.
2. Bij een voorstel als bedoeld in het eerste lid, deelt de
opsporingsambtenaar de verdachte mede dat hij niet verplicht is aan
het project deel te nemen en licht hem in over de mogelijke gevolgen
van niet-deelneming. Het voorstel, de mededeling en de inlichtingen
over de mogelijke gevolgen worden daarbij de verdachte tevens
schriftelijk ter hand gesteld.
3. De officier van justitie geeft algemene aanwijzingen omtrent de
wijze van afdoening ingevolge het eerste lid. Deze aanwijzingen
betreffen in ieder geval:
a. de projecten en de categorieën van strafbare feiten die, gelet
op de aard van deze projecten, in aanmerking komen voor deze
wijze van afdoening;
b. de duur van de deelneming, afhankelijk van de aard van het
strafbare feit en het project en
c. de wijze waarop de toestemming van de officier van justitie
kan worden verkregen.
4. De duur van de deelneming is ten hoogste twintig uren.
5. Indien de opsporingsambtenaar, bedoeld in het eerste lid, van
oordeel is dat de verdachte naar behoren aan een project heeft
deelgenomen, stelt hij de officier van justitie en de verdachte
hiervan schriftelijk in kennis. Daarmee vervalt het recht tot
strafvordering, behalve indien een bevel wordt gegeven als bedoeld in
artikel 12i van het Wetboek van Strafvordering. In dat geval houdt de
rechter, indien hij een straf oplegt, rekening met de voltooide
deelneming.
Artikel 77f
1. In een strafbeschikking kan de officier van justitie tevens de
aanwijzing geven dat:
a. de jeugdige zich zal richten naar de aanwijzingen van een
gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de
Jeugdwet voor een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes
maanden;
b. indien de jeugdige ten tijde van het begaan van het strafbaar
feit de leeftijd van zestien jaren reeds heeft bereikt, kan de
officier van justitie in plaats daarvan de aanwijzing geven dat
de jeugdige zich zal richten naar de aanwijzingen van een
reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d, tweede lid.
2. In afwijking van artikel 257a, tweede lid, onderdeel a, van het
Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie in een
strafbeschikking een taakstraf opleggen voor ten hoogste zestig uren.
Indien de taakstraf bestaat uit een werkstraf wordt deze verricht
binnen een termijn van vier maanden. Indien de taakstraf bestaat uit
een leerstraf wordt deze verricht binnen een termijn van zes maanden.
Artikel 77m, negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij het begeleiden bij de naleving van de aanwijzingen, bedoeld in
het eerste lid, en de uitvoering van de taakstraf, bedoeld in het
tweede lid, wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld op de
wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede
lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daartoe stelt de officier van
justitie als voorwaarde dat de verdachte medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt.
Artikel 77g
1. In plaats van de op een feit gestelde straffen worden de straffen
en maatregelen opgelegd, in deze Titel voorzien.
2. Een hoofdstraf kan zowel afzonderlijk als tezamen met andere
hoofdstraffen of met bijkomende straffen worden opgelegd.
3. Een maatregel kan zowel afzonderlijk als tezamen met hoofdstraffen,
met bijkomende straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.
Artikel 77g bis [Vervallen per 01-09-1995]
Artikel 77h
1. De hoofdstraffen zijn:
a. in geval van misdrijf: jeugddetentie, taakstraf of geldboete;
b. in geval van overtreding: taakstraf of geldboete.
2. Een taakstraf bestaat uit:
a. een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid of
het verrichten van arbeid tot herstel van de door het strafbare
feit aangerichte schade, of
b. een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, of
c. een combinatie van werkstraf en leerstraf.
3. De bijkomende straffen zijn:
a. verbeurdverklaring;
b. ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
4. De maatregelen zijn:
a. plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
b. maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige;
c. onttrekking aan het verkeer;
d. ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;
e. schadevergoeding;
f. vrijheidsbeperkende maatregel.
Artikel 77h bis [Vervallen per 01-09-1995]
Artikel 77i
1. De duur van de jeugddetentie is:
a. voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de
leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt: ten minste een
dag en ten hoogste twaalf maanden, en
b. overigens ten hoogste vierentwintig maanden.
2. De duur van de jeugddetentie wordt in de rechterlijke uitspraak
aangewezen in dagen, weken of maanden.
3. De artikelen 26 en 27 zijn bij veroordeling tot jeugddetentie van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 77j
1. In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Justitie bepalen dat
de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie gedurende een tijdvak van
ten hoogste drie maanden wordt onderbroken.
2. Onze Minister van Justitie kan nadere regels stellen aangaande het
onderbreken van de tenuitvoerlegging, bedoeld in het eerste lid. Deze
betreffen in elk geval de criteria waaraan de betrokkene moet voldoen
om voor strafonderbreking in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot
en de wijze van verlening alsmede de voorwaarden die hieraan kunnen
worden verbonden.
3. Ten aanzien van de beslissingen omtrent de onderbreking van de
tenuitvoerlegging als bedoeld in het eerste lid is Hoofdstuk XV van de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing.
4. De rechter die de straf heeft opgelegd kan te allen tijde de
jeugdige aan wie een jeugddetentie is opgelegd, voorwaardelijk in
vrijheid stellen.
5. In geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een
proeftijd bepaald van ten hoogste twee jaren. De duur van de proeftijd
en de gestelde voorwaarden worden de veroordeelde in persoon betekend.
De artikelen 77y, derde lid, 77z, 77aa en 77cc tot en met 77ee zijn
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77k
De straf van jeugddetentie kan door de rechter op vordering van het
openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde geheel of
gedeeltelijk worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel
9, eerste lid, indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel
of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd
van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter
niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt.
Artikel 77l
1. Het bedrag van de geldboete is ten minste het bedrag, genoemd in
artikel 23, tweede lid, en ten hoogste het maximum van een geldboete
van de tweede categorie. Artikel 24a is van overeenkomstige toepassing
met dien verstande dat de rechter of de officier van justitie bij elke
geldboete kan bepalen dat het bedrag in gedeelten kan worden voldaan.
De rechter of de officier van justitie stelt daarbij de hoogte van elk
van die gedeelten vast.
2. De rechter kan bij de uitspraak waarbij geldboete wordt opgelegd,
bevelen dat voor het geval volledige betaling noch volledig verhaal
van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende jeugddetentie zal
worden toegepast.
3. Indien geen of geen volledige betaling van het bedrag van de
geldboete heeft plaatsgevonden en geen of geen volledig verhaal
mogelijk is, kan de rechter die de straf heeft opgelegd het nog te
betalen bedrag op vordering van het openbaar ministerie vervangen door
jeugddetentie of op verzoek van de veroordeelde vervangen door een
taakstraf. Indien de rechter gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid
van het tweede lid, kan hij de duur van de eerder opgelegde
vervangende jeugddetentie ook wijzigen, tenzij deze reeds is
aangevangen.
4. De taakstraf, bedoeld in het derde lid, wordt opgelegd in
evenredigheid met het nog verschuldigde bedrag. De artikelen 77m tot
en met 77q en 77ff, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De straf kan slechts worden opgelegd zolang de veroordeelde de
leeftijd van achttien jaren niet heeft bereikt.
5. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de
vervangende jeugddetentie de leeftijd van achttien jaren heeft
bereikt, kan deze worden ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis,
indien het vonnis of de beslissing op grond van het derde lid dit
bepaalt.
6. De duur van de vervangende jeugddetentie of vervangende hechtenis
is ten minste één dag en ten hoogste drie maanden. Voor elke volle EUR
15 van de nog te betalen geldboete wordt niet meer dan één dag
opgelegd. Door betaling van het nog te betalen bedrag vervalt de
vervangende jeugddetentie of de vervangende hechtenis. Artikel 24c,
vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Artikel 27, derde en vierde lid, is bij veroordeling tot een
geldboete van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77m
1. Het vonnis of de strafbeschikking vermeldt of de taakstraf bestaat
uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede
het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis of de
strafbeschikking kan de aard en inhoud van de te verrichten
werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.
2. De duur van de door de rechter opgelegde onbetaalde arbeid of van
de arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte
schade, is ten hoogste tweehonderd uren.
3. De termijn waarbinnen de arbeid moet zijn verricht bedraagt ten
hoogste zes maanden indien niet meer dan honderd uren is opgelegd en
overigens ten hoogste een jaar. Het openbaar ministerie kan evenwel
bij toepassing van artikel 77o, derde lid, de duur verlengen.
4. De duur van een leerproject is ten hoogste tweehonderd uren.
5. De termijn waarbinnen een leerproject plaatsvindt bedraagt ten
hoogste zes maanden indien niet meer dan honderd uren is opgelegd en
overigens ten hoogste een jaar. Het openbaar ministerie kan bij
toepassing van artikel 77o, derde lid, de duur verlengen.
6. Indien meer dan één taakstraf wordt opgelegd, bedraagt het totaal
aantal uren niet meer dan tweehonderdenveertig.
7. Artikel 27, eerste en vierde lid, is bij veroordeling tot een
taakstraf door de rechter van overeenkomstige toepassing.
8. Het openbaar ministerie kan de termijn, genoemd in het derde en
vijfde lid, ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde, eenmaal met
een zelfde periode verlengen. Het openbaar ministerie zendt hiervan zo
spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.
9. De termijnen, genoemd in het derde en vijfde lid, worden verlengd
met de tijd dat de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn
vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig
is.
Artikel 77ma
1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een
ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het
slachtoffer ten gevolge heeft gehad;
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a,
248b, 248c en 250.
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf,
jeugddetentie, de maatregel betreffende het gedrag of de maatregel
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd.
Artikel 77n
1. In het vonnis waarbij taakstraf wordt opgelegd, beveelt de rechter
voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren
verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen,
weken of maanden vastgesteld.
3. De vervangende jeugddetentie beloopt ten minste één dag en ten
hoogste vier maanden. Voor elke twee uren van de taakstraf wordt niet
meer dan één dag opgelegd.
4. Wanneer een gedeelte van de te verrichten taakstraf is voldaan,
vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar
evenredigheid. Heeft deze vermindering tot gevolg dat voor een
gedeelte van een dag vervangende jeugddetentie zou moeten worden
ondergaan, dan vindt afronding naar boven plaats tot het naaste aantal
gehele dagen.
Artikel 77o
1. De raad voor de kinderbescherming heeft tot taak de voorbereiding
en de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van taakstraffen. Over de
wijze waarop de veroordeelde de taakstraf uitvoert, kan het openbaar
ministerie inlichtingen inwinnen bij de raad voor de
kinderbescherming. Het openbaar ministerie kan diens medewerking
inroepen en hem de nodige opdrachten geven. De raad voor de
kinderbescherming is bevoegd aanwijzingen te geven wanneer het de
tenuitvoerlegging van een taakstraf door die instelling betreft.
2. Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt de identiteit van
de veroordeelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a,
eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering.
3. Het openbaar ministerie kan na overleg met de raad voor de
kinderbescherming en de veroordeelde, de opgelegde straf, behoudens
voor wat betreft het aantal opgelegde uren, wijzigen indien het van
oordeel is dat de veroordeelde de taakstraf niet geheel overeenkomstig
het vonnis of de strafbeschikking kan of heeft kunnen volbrengen. Hij
benadert daarbij zo veel mogelijk de opgelegde taakstraf. Het openbaar
ministerie geeft hiervan kennis aan de veroordeelde en de raad voor de
kinderbescherming.
4. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk
aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren
dat naar het oordeel van het openbaar ministerie reeds naar behoren is
volbracht, alsmede de straf zoals deze voor het overige nader is
vastgesteld.
5. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het derde lid, kan de
veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening een bezwaarschrift
indienen bij de rechter die de straf oplegde. De rechter kan de
beslissing van het openbaar ministerie wijzigen. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 77p
1. Indien de tot een taakstraf veroordeelde niet aanvangt met de
taakstraf, geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn
identiteit of het openbaar ministerie van oordeel is dat de
veroordeelde de opgelegde taakstraf niet naar behoren verricht of
heeft verricht, wordt vervangende jeugddetentie of hechtenis
toegepast, tenzij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich na
het opleggen van de taakstraf hebben voorgedaan, zou leiden tot een
onbillijkheid van zwaarwegende aard. Het openbaar ministerie geeft
hiervan kennis aan de veroordeelde en de raad voor de
kinderbescherming.
2. Het openbaar ministerie doet deze kennisgeving zo spoedig mogelijk
aan de veroordeelde betekenen. De kennisgeving behelst het aantal uren
taakstraf dat naar het oordeel van het openbaar ministerie is
verricht, alsmede het aantal dagen vervangende jeugddetentie.
3. Tegen de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, kan de
veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening daarvan een
bezwaarschrift indienen bij de rechter die de straf oplegde. De
rechter kan de beslissing van het openbaar ministerie wijzigen.
4. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging de
leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, kan de vervangende
jeugddetentie worden ten uitvoer gelegd als vervangende hechtenis,
indien het vonnis dit bepaalt.
Artikel 77q
1. Het openbaar ministerie kan slechts een beslissing nemen of een
bevel geven krachtens artikel 77o, tweede lid, onderscheidenlijk
artikel 77p, eerste lid, binnen drie maanden na afloop van de termijn
waarbinnen de arbeid moet zijn verricht of waarbinnen het leerproject
moet zijn gevolgd krachtens artikel 77m.
2. Indien naar het oordeel van het openbaar ministerie de opgelegde
taakstraf naar behoren is uitgevoerd, stelt het zo spoedig mogelijk de
veroordeelde hiervan in kennis.
Artikel 77r
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is slechts
mogelijk in de gevallen genoemd in de artikelen 179, 179a en 180 van de
Wegenverkeerswet 1994 en in artikel 30, zesde lid, van de Wet
aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Stb. 1963, 228). Die
artikelen zijn dan van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77s
1. Aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf
een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens bestond, kan de maatregel van plaatsing in een
inrichting voor jeugdigen worden opgelegd, indien
a. het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van
vier jaren of meer is gesteld dan wel behoort tot een der
misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b
en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel
b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b,
van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet,
en
b. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en
c. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke
verdere ontwikkeling van de verdachte.
2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met
redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen
overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende
disciplines. Van deze gedragsdeskundigen dient er één een psychiater
te zijn. Het advies wordt door de deskundigen gezamenlijk dan wel door
ieder van hen afzonderlijk uitgebracht. Indien dit advies eerder dan
een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend kan de
rechter hier slechts gebruik van maken met instemming van het openbaar
ministerie en de verdachte.
3. Bij toepassing van het eerste lid, kan de rechter afzien van het
opleggen van straf, ook indien hij van oordeel is dat het feit wel aan
de verdachte kan worden toegerekend.
4. Bij het opleggen van de maatregel neemt de rechter de ernst van het
begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen
wegens misdrijf in aanmerking.
5. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien de betrokkene
weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van
het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk maken de
gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel ieder van hen afzonderlijk over
de reden van weigering rapport op. De rechter doet zich zoveel
mogelijk een ander advies of rapport, dat hem over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van de oplegging van de maatregel kan voorlichten en
aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om
medewerking te verlenen, overleggen.
6. Indien de maatregel is opgelegd draagt Onze Minister de
tenuitvoerlegging op aan een inrichting als bedoeld in artikel 1,
onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of doet
hij de veroordeelde elders opnemen.
7. De maatregel geldt voor de tijd van drie jaar. Na twee jaar eindigt
de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de
wijze als bedoeld in artikel 77t. De termijn gaat in nadat de
rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregel
vervalt bij het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak
waarbij aan de betrokkene wederom de maatregel of de maatregel,
bedoeld in artikel 37a wordt opgelegd.
8. De termijn van de maatregel loopt niet:
a. gedurende de tijd dat aan de veroordeelde uit anderen hoofde
rechtens zijn vrijheid is ontnomen en gedurende de tijd dat hij
uit zodanige vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is;
b. wanneer de veroordeelde langer dan een week ongeoorloofd
afwezig is uit de plaats die voor de tenuitvoerlegging van de
maatregel is aangewezen;
c. wanneer de maatregel voorwaardelijk is geëindigd als bedoeld
in het zevende lid en artikel 77t, tweede lid.
9. Onverminderd het bepaalde in het zevende lid, kan Onze Minister de
maatregel te allen tijde, na advies te hebben ingewonnen van de raad
voor de kinderbescherming, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk
beëindigen.
Artikel 77s bis [Vervallen per 01-09-1995]
Artikel 77t
1. De rechter die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het
misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, kan op vordering
van het openbaar ministerie de termijn, bedoeld in artikel 77s,
zevende lid, eerste volzin, telkens met ten hoogste twee jaren
verlengen. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan een maand
voor het tijdstip waarop de maatregel voorwaardelijk eindigt, kan het
openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de
maatregel. De artikelen 509oa en 509q van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Verlenging van de termijn van de maatregel is slechts mogelijk voor
zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
In de gevallen waarin de maatregel is verlengd, eindigt de maatregel
voorwaardelijk een jaar voordat de maximale duur van de maatregel
wordt bereikt. De rechter geeft in de beslissing tot verlenging van de
maatregel aan wanneer de maatregel, behoudens verdere verlenging,
onvoorwaardelijk eindigt. Artikel 77s, achtste lid, is van
overeenkomstige toepassing. Op de beslissing tot verlenging van de
maatregel waarbij de maximale duur van de maatregel zal worden
bereikt, is artikel 77s, tweede en vijfde lid, van overeenkomstige
toepassing.
3. De verlenging is slechts mogelijk, indien de maatregel is opgelegd
ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt
voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Artikel 77s, eerste lid, onder b en c, is van overeenkomstige
toepassing.
4. Een vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een
inrichting voor jeugdigen wordt bij de rechtbank behandeld door de
meervoudige kamer.
5. Bij de vordering worden overgelegd:
a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend
advies afkomstig van het hoofd van de inrichting, en
b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en
geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
6. De maatregel kan zonder advies, bedoeld in het vijfde lid onder a,
worden verlengd indien dit door gebrek aan medewerking van de
veroordeelde niet kan worden uitgebracht.
Artikel 77ta
1. Indien de maatregel voorwaardelijk eindigt als bedoeld in artikel
77s, zevende lid, en artikel 77t, tweede lid, geschiedt dit onder de
algemene voorwaarde dat:
a. de veroordeelde zich ten tijde van de voorwaardelijke
beëindiging niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn
identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
medewerking verleent aan het toezicht door de gecertificeerde
instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet dan wel van
een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d, tweede
lid.
2. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar
ministerie belast. Over de wijze waarop de veroordeelde aan de
voorwaarden voldoet, wordt het openbaar ministerie door de
gecertificeerde instelling, de reclasseringsinstelling of
reclasseringsambtenaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
ingelicht.
3. Een jaar nadat de maatregel voorwaardelijk is geëindigd als bedoeld
in artikel 77s, zevende lid, en artikel 77t, tweede lid, eindigt de
maatregel van rechtswege onvoorwaardelijk, tenzij de voorwaardelijke
beëindiging wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 77tb. In
de gevallen waarin de voorwaardelijke beëindiging is verlengd, eindigt
de maatregel onvoorwaardelijk nadat de maximale duur van de
voorwaardelijke beëindiging is bereikt.
Artikel 77tb
1. De voorwaardelijke beëindiging kan door de rechter die in eerste
aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de
maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar
ministerie worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de
verlenging.
2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel
bedraagt ten hoogste twee jaar. De termijn van de voorwaardelijke
beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een
week onttrekt aan het toezicht.
3. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel kan de in
het eerste lid bedoelde rechter ambtshalve, op vordering van het
openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde of diens
raadsman:
a. bijzondere voorwaarden stellen die het gedrag van de
veroordeelde betreffen;
b. aan een andere instelling dan die welke daarmee tevoren was
belast, de begeleiding van de veroordeelde opdragen;
c. indien de veroordeelde zich niet heeft gedragen naar de
aanwijzingen bedoeld in artikel 77ta, eerste lid, onderdeel b,
bevelen dat de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke
beëindiging wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen, dan wel, indien de veroordeelde inmiddels de
leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire
inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de
Penitentiaire beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in
artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden.
4. De rechter bepaalt de duur van een terugplaatsing als bedoeld in
het derde lid, onderdeel c. Deze duur kan de duur van de
voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden en bedraagt ten hoogste
een jaar. Bij herhaalde terugplaatsing kan de totale duur van de
terugplaatsingen de maximale duur van een jaar niet overstijgen. Een
terugplaatsing kan maximaal twee keer worden toegepast.
5. Indien de rechter bijzondere voorwaarden stelt, als bedoeld in het
derde lid, onderdeel a, is artikel 77z van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat de rechter de werking van de bijzondere
voorwaarden kan beperken tot een in de beslissing te bepalen tijdsduur
binnen de termijn waarmee de voorwaardelijke beëindiging wordt
verlengd.
6. Indien ten aanzien van de veroordeelde een rechterlijke machtiging
op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen is gegeven, eindigt de maatregel onvoorwaardelijk.
7. Artikel 77cca, eerste lid, derde tot en met zesde lid en achtste
lid, is van overeenkomstige toepassing. Indien het openbaar ministerie
de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het onverwijld een
vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de
rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in het derde lid bij
de rechter.
Artikel 77tc
1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is
verlengd tot de in artikel 77t, tweede lid, bedoelde duur van zeven
jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar
ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a,
indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van
personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.
2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in
artikel 37a. De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel
37b. De artikelen 37, tweede en derde lid, en 37a zijn van
overeenkomstige toepassing.
3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een
inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.
4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:
a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze,
bedoeld in artikel 77t, tweede lid;
b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in 77tb,
eerste en tweede lid.
5. Bij de beslissing betrekt de rechter:
a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend
advies afkomstig van het hoofd van de inrichting, en
b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en
geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
Artikel 77u
Een beslissing op grond van de artikelen 77t, 77tb, 77wc, zesde lid, en
77wd wordt bij beschikking genomen, nadat de veroordeelde en indien deze
minderjarig is, ook degenen die het gezag over hem uitoefenen, zijn
gehoord of behoorlijk opgeroepen. De artikelen 14h, eerste lid, eerste en
derde volzin, en tweede tot en met vijfde lid, 14i, tweede tot en met
zesde lid, en 14j van dit wetboek alsmede artikel 495b van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing, onverminderd de
artikelen 502 en 503 van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 77v
1. Indien jeugddetentie of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
wordt opgelegd, kan de rechter in zijn uitspraak een advies opnemen
over de plaats waar en de wijze waarop deze straf of maatregel zal
moeten worden ten uitvoer gelegd. De rechter kan bij een beslissing
als bedoeld in artikel 77t zodanig advies opnemen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien met gebruikmaking van
artikel 77x, de straf of maatregel geheel niet wordt ten uitvoer
gelegd. Indien ingevolge artikel 77dd de straf of maatregel alsnog
geheel of gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd, kan de rechter een
advies opnemen in de last tot tenuitvoerlegging.
3. Het openbaar ministerie stelt Onze Minister van Justitie in kennis
van rechterlijke uitspraken, zodra deze voor tenuitvoerlegging vatbaar
zijn geworden. Het voegt daarbij, in voorkomende gevallen, het advies
van de rechter omtrent de plaatsing.
4. Onze Minister kan het advies van de raad voor de kinderbescherming
inwinnen omtrent de plaats van de tenuitvoerlegging.
Artikel 77w
1. De maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige kan slechts
worden opgelegd, indien:
a. de ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de
begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf
hiertoe aanleiding geven, en
b. de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke
verdere ontwikkeling van de verdachte.
2. De rechter legt de maatregel slechts op, nadat hij zich een met
redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen
overleggen van de raad voor de kinderbescherming, dat wordt
ondersteund door ten minste een gedragsdeskundige. Indien dit advies
eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is
gedagtekend kan de rechter hier slechts gebruik van maken met
instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Indien de
maatregel met toepassing van artikel 77c wordt opgelegd aan een
jongvolwassene die ten tijde van het misdrijf of de misdrijven die
voor het opleggen van de maatregel aanleiding geeft of geven, de
leeftijd van achttien jaren maar nog niet de leeftijd van
drieëntwintig jaren heeft bereikt, kan een advies van de raad voor de
kinderbescherming achterwege blijven en wordt met een advies van een
gedragsdeskundige volstaan.
3. De rechter geeft in zijn uitspraak aan waar de maatregel uit
bestaat. De maatregel kan inhouden dat de veroordeelde aan een
programma deelneemt in een door de rechter aan te wijzen instelling of
dat de veroordeelde een ambulant programma zal volgen onder
begeleiding van een door de rechter aan te wijzen organisatie. Bij de
tenuitvoerlegging van de maatregel verleent de veroordeelde
medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt hij
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage.
4. De rechter kan, ter ondersteuning van het programma, bedoeld in het
derde lid, bevelen dat de veroordeelde gedurende de nacht in een
inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen verblijft.
5. Aan het programma kan elektronisch toezicht worden verbonden.
6. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van
het openbaar ministerie, bevelen dat het programma dadelijk
uitvoerbaar is, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden
dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich
belastend zal gedragen en de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang
van de jeugdige is.
7. Het bevel, bedoeld in het zesde lid, kan door de rechter die
kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de
veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden
opgeheven.
8. De instellingen of organisaties, bedoeld in het derde lid, stellen
voor de uitvoering van het programma een plan vast dat is afgestemd op
de problematiek van de veroordeelde. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de eisen
waaraan het plan, alsmede waaraan de programma's en de instellingen of
organisaties, bedoeld in het derde lid, moeten voldoen. Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden
gesteld omtrent de werkwijze van de instellingen of organisaties,
bedoeld in het derde lid.
9. De maatregel wordt opgelegd voor de tijd van ten minste zes maanden
en ten hoogste een jaar. De termijn gaat in nadat de rechterlijke
uitspraak onherroepelijk is geworden.
10. De gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de
Jeugdwet heeft tot taak de voorbereiding en de ondersteuning van de
tenuitvoerlegging van de maatregel. Bij de tenuitvoerlegging van de
maatregel stelt de gecertificeerde instelling de identiteit van de
veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Over
de wijze waarop de veroordeelde de maatregel uitvoert, kan het
openbaar ministerie inlichtingen inwinnen bij de gecertificeerde
instelling. Indien de jeugdige ten tijde van de tenuitvoerlegging van
de maatregel de leeftijd van zestien jaren bereikt of heeft bereikt,
kan de rechter bepalen dat de ondersteuning van de tenuitvoerlegging
van de maatregel geschiedt door een reclasseringsinstelling als
bedoeld in artikel 14d, tweede lid.
11. De termijn van de maatregel loopt niet gedurende de tijd dat aan
de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen
en gedurende de tijd dat hij uit zodanige vrijheidsontneming
ongeoorloofd afwezig is.
12. De maatregel eindigt van rechtswege bij het onherroepelijk worden
van een rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte opnieuw de
maatregel of de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
wordt opgelegd.
Artikel 77wa
1. De rechter kan bepalen dat het in artikel 77w, derde lid, bedoelde
programma geheel of ten dele komt te bestaan uit een vorm van
jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
2. Indien de rechter toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in het
eerste lid, doet de raad daarvan onverwijld mededeling aan de
gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Artikel 77wb
1. Indien het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft of
wijziging van de maatregel in het belang is van de ontwikkeling van de
veroordeelde, kan de rechter, op vordering van het openbaar
ministerie, beslissen dat de maatregel een andere invulling krijgt.
2. De rechter beslist slechts tot een andere invulling van de
maatregel, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en
ondertekend advies heeft doen overleggen van de raad voor de
kinderbescherming.
3. Artikel 77w, tweede lid, eerste volzin, derde tot en met negende
lid, is van overeenkomstige toepassing op de beslissing tot wijziging
van de maatregel, met dien verstande dat in het in artikel 77w, tweede
lid, derde volzin, bedoelde geval, voor de andere invulling van de
maatregel advies wordt gevraagd van een gedragsdeskundige of van de
reclasseringsinstelling die met de uitvoering van de maatregel is
belast.
Artikel 77wc
1. In het vonnis waarbij de maatregel betreffende het gedrag van de
jeugdige wordt opgelegd, beveelt de rechter voor het geval dat de
veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de
maatregel heeft meegewerkt, dat vervangende jeugddetentie zal worden
toegepast.
2. De duur van de vervangende jeugddetentie wordt in gehele dagen,
weken of maanden vastgesteld. Voor elke maand waarvoor de maatregel is
opgelegd beloopt de vervangende jeugddetentie maximaal een maand.
3. Wanneer een gedeelte van de maatregel ten uitvoer is gelegd,
vermindert de duur van de vervangende jeugddetentie naar
evenredigheid.
4. Artikel 77p is van overeenkomstige toepassing.
5. Artikel 77cca is van overeenkomstige toepassing.
6. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid kan de rechter op
vordering van de officier van justitie de tijdelijke opneming in een
justitiële jeugdinrichting bevelen in het geval de jeugdige niet naar
behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt.
7. De tenuitvoerlegging van de tijdelijke opneming schorst de termijn
van de maatregel. De maximale aaneengesloten duur van de tijdelijke
opneming in de jeugdinrichting bedraagt vier weken. De tijdelijke
opneming kan ten hoogste tweemaal tijdens de looptijd van de maatregel
worden bevolen, ook in het geval waarin de maatregel is verlengd.
Artikel 77wd
1. Indien het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft en
verlenging in het belang is van de ontwikkeling van de veroordeelde,
kan de rechter de termijn van de maatregel, op vordering van het
openbaar ministerie, eenmaal verlengen voor ten hoogste dezelfde tijd
als waarvoor de maatregel was opgelegd. Niet eerder dan twee maanden
en niet later dan een maand voor het tijdstip waarop de maatregel door
tijdsverloop zal eindigen, kan het openbaar ministerie een vordering
indienen tot verlenging van de maatregel.
2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, die later dan een
maand voor het tijdstip waarop de maatregel door tijdsverloop zal
eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, is niettemin
ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden zijn waardoor de
verdere ontwikkeling van de jeugdige de verlenging van de maatregel
eist.
3. Bij de vordering worden overgelegd:
a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed advies, afkomstig
van de raad voor de kinderbescherming;
b. een afschrift van de aantekeningen omtrent het gedrag van de
veroordeelde, afkomstig van de instelling of organisatie die
belast is met de uitvoering van de maatregel.
4. In de beslissing omtrent de verlenging geeft de rechter aan waaruit
de verlenging van de maatregel bestaat. De verlenging kan inhouden dat
het programma waaraan de veroordeelde deelneemt wordt verlengd. De
verlenging kan ook inhouden dat de veroordeelde deelneemt aan een door
de rechter aan te wijzen programma in een daarbij aan te wijzen
inrichting of dat de veroordeelde een door de rechter aan te wijzen
ambulant programma zal volgen onder begeleiding van een in de
beslissing aangewezen organisatie.
5. De artikelen 77wa, 77wb en 77wc zijn van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 77we
1. In het vonnis waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel wordt
opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende jeugddetentie zal worden
toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
2. De artikelen 38v, 38w, tweede tot en met het vierde lid, en 77p,
vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77wf
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de
veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn
aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het
bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de
hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De
hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of
mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient na aanhouding onverwijld een
vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie in
bij de rechter-commissaris. De artikelen 38x, derde tot en met zesde
lid, 38ij en 77p zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor de
veroordeelde en het openbaar ministerie binnen veertien dagen hoger
beroep open bij de rechter die de maatregel oplegde. Bij het instellen
van hoger beroep zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking
hebbende stukken aan het gerecht toe. De rechter bepaalt daarop
onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij
vaststelt dat de veroordeelde in zijn hoger beroep niet ontvankelijk
is. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde tot bijwoning van de
zitting oproepen onder betekening van de vordering. De artikelen 14i,
tweede tot en met het zesde lid, 14j en 77ee, tweede lid, van dit
wetboek en artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering, zijn van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 77x
1. In geval van een veroordeling tot jeugddetentie, vervangende
jeugddetentie daaronder niet begrepen, tot taakstraf, tot geldboete of
tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, kan de
rechter bepalen dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal
worden gelegd.
2. In geval van een veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen kan de rechter bepalen dat deze niet ten uitvoer zal worden
gelegd. Artikel 509jbis van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 77y
1. De rechter die bepaalt dat een door hem opgelegde straf of
maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, stelt daarbij een
proeftijd vast van ten hoogste twee jaren.
2. De proeftijd gaat in:
a. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste en
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is uitgereikt of
toegezonden, op de vijftiende dag nadat de einduitspraak is
gedaan, tenzij door de tijdige aanwending van een rechtsmiddel
het vonnis of arrest niet onherroepelijk is geworden;
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, derde
lid, van het Wetboek van Strafvordering moet worden betekend, op
de vijftiende dag na die betekening, tenzij door de tijdige
aanwending van een rechtsmiddel het vonnis of arrest niet
onherroepelijk is geworden.
3. De proeftijd loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde
rechtens zijn vrijheid is ontnomen of de veroordeelde uit zodanige
vrijheidsontneming ongeoorloofd afwezig is.
Artikel 77z
1. Toepassing van artikel 77x geschiedt onder de algemene voorwaarde
dat:
a. de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
b. de veroordeelde, voor zover aan de toepassing van artikel 77x
bijzondere voorwaarden als bedoeld in het tweede lid zijn
gesteld:
1°. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit
medewerking verleent aan het nemen van een of meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt; en
2°. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht,
bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid,
de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
2. Bij toepassing van artikel 77x kunnen voorts de volgende bijzondere
voorwaarden worden gesteld, waaraan de veroordeelde gedurende de
proeftijd, of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, dan
wel binnen een door de rechter te bepalen termijn, ten hoogste gelijk
aan de proeftijd, heeft te voldoen:
1°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare
feit veroorzaakte schade;
2°. geheel of gedeeltelijk herstel van de door het strafbare feit
veroorzaakte schade;
3°. storting van een door de rechter vast te stellen waarborgsom,
ten hoogste gelijk aan het verschil tussen het maximum van de
geldboete die voor het feit kan worden opgelegd en de opgelegde
boete;
4°. storting van een door de rechter vast te stellen geldbedrag
in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een
instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van
strafbare feiten te behartigen. Het bedrag kan niet hoger zijn
dan de geldboete die ten hoogste voor het strafbare feit kan
worden opgelegd;
5°. een verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde
personen of instellingen;
6°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde
locatie te bevinden;
7°. een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een
bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
8°. een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij
een bepaalde instantie;
9°. een verbod op het gebruik van verdovende middelen of alcohol
en de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee
te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
10°. opneming van de veroordeelde in een zorginstelling;
11°. een verplichting zich onder behandeling te stellen van een
deskundige of zorginstelling;
12°. het verblijven in een instelling voor begeleid wonen of
maatschappelijke opvang;
13°. het deelnemen aan een gedragsinterventie;
14°. het volgen van onderwijs, gedurende een bepaalde termijn,
ten hoogste gelijk aan de proeftijd;
15°. andere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde
betreffende.
3. Aan een bijzondere voorwaarde kan elektronisch toezicht worden
verbonden.
4. De voorwaarden in het tweede lid, onderdelen 10°, 11° of 15° en de
gedragsinterventie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel 13°, kunnen
geheel of ten dele bestaan uit van jeugdhulp als bedoeld in artikel
1.1 van de Jeugdwet.
Artikel 77za
1. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van
het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z
gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen
toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee
moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal
begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de
onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan door de rechter die
kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de
veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden
opgeheven.
Artikel 77aa
1. Met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is het openbaar
ministerie belast.
2. De rechter kan aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in
artikel 1.1 van de Jeugdwet, of, in bijzondere gevallen en na overleg
met een dergelijke rechtspersoon, aan een particulier persoon,
opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en
de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Daarbij stelt de
gecertificeerde instelling de identiteit van de veroordeelde vast op
de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede
lid, van het Wetboek van Strafvordering.
3. Indien de veroordeelde onder toezicht is gesteld ingevolge artikel
255 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, kan de rechter de
gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet,
die met dit toezicht is belast, opdracht geven op de naleving van de
voorwaarden toe te zien en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
4. Indien de jeugdige de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, kan
de rechter een in artikel 14d, tweede lid, bedoelde
reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
5. Bij algemene maatregel van bestuur, op de voordracht van Onze
Ministers van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en de omvang
van het toezicht en de begeleiding, bedoeld in het tweede en derde
lid.
Artikel 77bb
Artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige
toepassing op de mededeling van de veroordeling, waarbij artikel 77x en
77z zijn toegepast.
Artikel 77cc
1. De rechter die de voorwaarde heeft gesteld, kan na ontvangst van
een vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van
veroordeelde, de proeftijd verkorten of deze eenmaal verlengen. De
verlenging geschiedt met ten hoogste één jaar.
2. Evenzo kan de in het eerste lid bedoelde rechter gedurende de
proeftijd of gedurende de tijd dat deze is geschorst, in de gestelde
bijzondere voorwaarden of in de termijn waartoe deze voorwaarden in
haar werking binnen de proeftijd zijn beperkt, wijziging brengen, deze
voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen en een
opdracht als bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, geven, wijzigen of
opheffen.
3. De rechter die voorwaarden heeft gesteld in het verband van een
voorwaardelijk opgelegde maatregel plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen, kan op vordering van het openbaar ministerie, indien een
gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van
de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen
of goederen zulks eist, alsnog de tenuitvoerlegging van de maatregel
bevelen.
Artikel 77cca
1. In geval van veroordeling tot jeugddetentie of de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen waarvan de rechter heeft
bepaald dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden
gelegd, kan het openbaar ministerie de aanhouding van de veroordeelde
bevelen, indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat
enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd. Indien het bevel van
het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier
de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van
de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het
openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient, indien het de aanhouding
noodzakelijk blijft vinden, onverwijld een vordering tot voorlopige
tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als
bedoeld in artikel 77dd, eerste lid, in bij de rechter.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na
aanhouding. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de
veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
4. De veroordeelde wordt door de rechter-commissaris gehoord. Artikel
77ee, tweede lid, en de artikelen 40 en 191 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing. De raadsman is
bevoegd bij het onderzoek tegenwoordig te zijn en van de daarop
betrekking hebbende stukken kennis te nemen.
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar
ministerie toewijst, beveelt hij de voorlopige tenuitvoerlegging van
de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie of de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Indien hij de vordering
afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de veroordeelde.
6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld
schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris.
7. De termijn van de voorlopige tenuitvoerlegging eindigt van
rechtswege met ingang van het tijdstip waarop de duur van de
vrijheidsbeneming gelijk wordt aan de duur van de ten uitvoer te
leggen jeugddetentie of de maatregel tot plaatsing in een inrichting
voor jeugdigen.
8. Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging kan door de rechter die
bevoegd is te oordelen over de vordering tot tenuitvoerlegging
ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het
openbaar ministerie, worden opgeheven.
Artikel 77dd
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 77cc kan de rechter, indien
enige gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd en hij daartoe termen
vindt, na ontvangst van de vordering van het openbaar ministerie:
a. gelasten dat de niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel,
alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;
b. al of niet onder instandhouding of wijziging van de
voorwaarden gelasten dat een gedeelte van de niet ten uitvoer
gelegde straf of maatregel, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
2. Artikel 14g, tweede, derde en vijfde lid is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat indien bij overeenkomstige
toepassing van artikel 14g, derde lid, onder a, het daar bedoelde
strafbare feit wordt vervolgd voor de politierechter, deze tevens
bevoegd is tot toepassing van het eerste lid voor zover de ten uitvoer
te leggen straf een geldboete, een taakstraf, een jeugddetentie van
niet meer dan twaalf maanden of een gedragsmaatregel betreft.
3. Indien de veroordeelde bij aanvang van de tenuitvoerlegging de
leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, kan de jeugddetentie
waarvan de rechter op grond van het eerste lid de tenuitvoerlegging
heeft gelast, worden ten uitvoer gelegd als gevangenisstraf indien de
veroordeelde naar het oordeel van de rechter niet meer voor
jeugddetentie in aanmerking komt.
4. Bij toepassing van het eerste of tweede lid, beveelt de rechter dat
de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 77cca geheel in
mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de straf.
Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf of de maatregel
betreffende het gedrag van de jeugdige, bepaalt hij in zijn uitspraak
volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
5. In de gevallen waarin de vordering tot tenuitvoerlegging wordt
afgewezen of het openbaar ministerie in zijn vordering niet
ontvankelijk wordt verklaard, kan het gerecht in feitelijke aanleg dat
als laatste over de vordering heeft geoordeeld op verzoek van de
veroordeelde hem een vergoeding ten laste van de staat toekennen voor
de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming
ondergaan uit hoofde van artikel 77cca. De artikelen 89, eerste lid,
tweede volzin, tweede lid, en zesde lid, 90 en 93 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 77ee
1. Indien in het kader van de tenuitvoerlegging van een sanctie enige
beslissing wordt genomen met gebruikmaking van de artikelen 77k, 77l,
derde lid, 77o, vierde lid, 77p, derde lid, 77cc of 77dd, eerste lid,
zijn de artikelen 14h, eerste lid, eerste en derde volzin, en tweede
tot en met vijfde lid, 14i, tweede tot en met zesde lid, en 14j van
dit wetboek alsmede artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering
van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de veroordeelde op het tijdstip dat de procedure op zijn
verzoek of op vordering van het openbaar ministerie is ingesteld, de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, zijn daarenboven
de artikelen 496 tot en met 498, 504 en 505 van het Wetboek van
Strafvordering van overeenkomstige toepassing. Heeft hij de leeftijd
van zestien jaren nog niet bereikt, dan is tevens artikel 503 van
toepassing.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 77x, tweede lid, en
artikel 509jbis van het Wetboek van Strafvordering, is artikel 495b
van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
Indien de veroordeelde op het tijdstip dat de procedure is ingesteld
de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, zijn eveneens
de artikelen 496 tot en met 498, 504 en 505 van het Wetboek van
Strafvordering van overeenkomstige toepassing. Heeft de veroordeelde
de leeftijd van zestien jaren nog niet bereikt, dan is tevens artikel
503 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing.
Artikel 77ff
1. De kosten van jeugddetentie en van plaatsing in een inrichting voor
jeugdigen komen ten laste van de staat.
2. Bij of krachtens de wet worden regels gesteld ten aanzien van de
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende
maatregelen als bedoeld in artikel 77h en de rechtspositie van
jeugdigen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
voor de verstrekking van rijkswege van een bijdrage in de bekostiging
van de voorbereiding en uitvoering van
a. projecten als bedoeld in de artikelen 77e en 77f, eerste lid,
onder b,
b. taakstraffen als bedoeld in artikel 77h, tweede lid, en
c. maatregelen betreffende het gedrag van de jeugdige als bedoeld
in artikel 77h, vierde lid, onderdeel b.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
regels gesteld over de inhoud van de taakstraf, de tenuitvoerlegging
van de taakstraf en de rechten en plichten van de tot een taakstraf
veroordeelde. Daarbij kan van het aantal uren dat een leerproject kan
duren, genoemd in artikel 77m, vierde lid, worden afgeweken indien de
aard van het leerproject daartoe aanleiding geeft.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
over de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel waarvan de
rechter heeft gelast dat deze geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer
wordt gelegd.
Artikel 77gg
1. De straffen en maatregelen als bedoeld in deze Titel, zijn voor
poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde als die
voor het voltooide misdrijf.
2. Bij samenloop worden meer feiten die als op zichzelf staande
handelingen moeten worden beschouwd, voor de toepassing van straffen
en maatregelen als één feit aangemerkt. Artikel 63 is met betrekking
tot straffen van toepassing.
Artikel 77hh
1. De raad voor de kinderbescherming heeft tot taak toezicht te houden
op de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden als bedoeld in artikel
77f, eerste lid, artikel 77j, vierde en vijfde lid, artikel 77s,
negende lid, 77w, derde en tiende lid, artikel 77aa, tweede en vierde
lid, van het Wetboek van Strafrecht, en artikel 493 van het Wetboek
van Strafvordering, en is in dat kader bevoegd de gecertificeerde
instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet dan wel, indien het
minderjarigen betreft, een reclasseringsinstelling als bedoeld in
artikel 14d, tweede lid aanwijzingen te geven.
2. In door Onze Minister van Justitie aan te wijzen gevallen kan de
raad voor de kinderbescherming de gecertificeerde instelling
inschakelen voor vrijwillige begeleiding van een jeugdige.
Artikel 77ii [Vervallen per 01-09-1995]
Artikel 77jj [Vervallen per 01-09-1995]
Artikel 77kk [Vervallen per 01-09-1995]
Titel IX. Betekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen
Artikel 78
Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder
gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan, poging tot en
voorbereiding van dat misdrijf begrepen, voorzover niet uit enige bepaling
het tegendeel volgt.
Artikel 78a
1. Waar in dit wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen,
verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder, met
uitzondering van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen
gevallen, mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per
videoconferentie, waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding
totstandkomt tussen de betrokken personen.
2. De voorzitter van het college, de rechter, de rechter-commissaris
of ambtenaar die met de leiding over het horen is belast, beslist of
van videoconferentie gebruik gemaakt wordt, waarbij het belang van het
onderzoek in aanmerking wordt genomen. Alvorens te beslissen wordt de
te horen persoon of diens raadsman en in voorkomende gevallen de
officier van justitie, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te
maken over de toepassing van videoconferentie. Bij algemene maatregel
van bestuur kunnen hierover nadere regels worden gesteld.
3. Tegen de beslissing om van videoconferentie gebruik te maken staat
geen afzonderlijk rechtsmiddel open.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld omtrent:
a. de eisen waaraan de techniek van videoconferentie dient te
voldoen, onder meer met het oog op de onschendbaarheid van
vastgelegde waarnemingen;
b. de controle op de naleving van de eisen, bedoeld onder a.
Artikel 78b
Waar van veroordeling wordt gesproken wordt daaronder een strafbeschikking
begrepen, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 78c
Waar van een voorafgegane of vroegere veroordeling wegens een strafbaar
feit wordt gesproken, wordt daaronder mede verstaan een voorafgegane of
vroegere onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een andere
lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.
Artikel 79
Aanslag tot een feit bestaat, zodra het voornemen van de dader zich door
een begin van uitvoering, in de zin van artikel 45, heeft geopenbaard.
Artikel 80
Samenspanning bestaat zodra twee of meer personen overeengekomen zijn om
het misdrijf te plegen.
Artikel 80bis
Onder omwenteling wordt verstaan het vernietigen of op onwettige wijze
veranderen van de grondwettige regeringsvorm of de orde van
troonopvolging.
Artikel 80ter
Onder verboden plaats wordt verstaan iedere plaats die als verboden plaats
is aangewezen ingevolge de Wet bescherming staatsgeheimen.
Artikel 80quater
Onder gegeven waarvan de geheimhouding door het belang van de staat wordt
geboden, wordt mede verstaan een gegeven, behorende tot of ontleend aan
gegevens, hulpmiddelen of materialen of met behulp daarvan verrichte
onderzoekingen of toegepaste werkmethoden, ter zake van de geheimhouding
waarvan krachtens artikel 68 van de Kernenergiewet gestelde regelen
gelden.
Artikel 80quinquies
Onder gegevens wordt verstaan iedere weergave van feiten, begrippen of
instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht,
interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken.
Artikel 80sexies
Onder geautomatiseerd werk wordt verstaan een inrichting die bestemd is om
langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te
dragen.
Artikel 81
Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van
bewusteloosheid of onmacht.
Artikel 82
1. Onder zwaar lichamelijk letsel worden begrepen: ziekte die geen
uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid
tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of
dood van de vrucht van een vrouw.
2. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt mede begrepen storing van de
verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft.
Artikel 82a
Onder een ander, of een kind bij of kort na de geboorte, van het leven
beroven wordt begrepen: het doden van een vrucht die naar redelijkerwijs
verwacht mag worden in staat is buiten het moederlichaam in leven te
blijven.
Artikel 83
Onder terroristisch misdrijf wordt verstaan:
1º. elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96,
108, tweede lid, 115, tweede lid, 117, tweede lid, 121, 122, 157,
onderdeel 3°, 161quater, onderdeel 2°, 164, tweede lid, 166, onderdeel
3°, 168, onderdeel 2°, 170, onderdeel 3°, 174, tweede lid, en 289,
alsmede in artikel 80, tweede lid, Kernenergiewet, indien het misdrijf
is begaan met een terroristisch oogmerk;
2º. elk van de misdrijven waarop ingevolge de artikelen 114a, 114b,
120a, 120b, 130a, 176a, 176b, 282c, 289a, 304a, 304b, 354a, tweede
lid,415a en 415b, alsmede artikel 80, derde lid, van de Kernenergiewet
gevangenisstraf is gesteld;
3º. elk van de misdrijven omschreven in de artikelen 140a, 282b, 285,
derde lid, en 288a, alsmede in artikel 55, vijfde lid, van de Wet
wapens en munitie, artikel 6, vierde lid, van de Wet op de economische
delicten, artikel 33b van de Wet explosieven voor civiel gebruik en
artikel 79 van de Kernenergiewet.
Artikel 83a
Onder terroristisch oogmerk wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of
een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel
een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets
te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke,
constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een
internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Artikel 83b
Onder misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een
terroristisch misdrijf wordt verstaan elk van de misdrijven omschreven in
de artikelen 131, tweede lid, 132, derde lid, 205, derde lid, 225, derde
lid, 285, vierde lid, 311, eerste lid, onderdeel 6°, 312, tweede lid,
onderdeel 5°, 317, derde lid, jo. 312, tweede lid, onder 5°, 318, tweede
lid, 322a, 326, tweede lid, en 354a, eerste lid.
Artikel 83bis [Vervallen per 29-03-1971]
Artikel 84
1. Onder ambtenaren worden begrepen leden van algemeen
vertegenwoordigende organen.
2. Onder ambtenaren en onder rechters worden begrepen scheidsrechters;
onder rechters zij die administratieve rechtsmacht oefenen.
3. Allen die tot de gewapende macht behoren worden mede als ambtenaar
beschouwd.
Artikel 84bis
Onder koopman wordt verstaan ieder die een bedrijf uitoefent.
Artikel 84ter [Vervallen per 01-01-2010]
Artikel 85
1. Onder schipper wordt verstaan elke gezagvoerder van een vaartuig of
die deze vervangt.
2. Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden, met uitzondering
van de schipper.
3. Schepelingen zijn allen die zich als scheepsofficieren of
scheepsgezellen aan boord bevinden.
4. Vaartuigen in aanbouw noch schepen in aanbouw worden als vaartuigen
of schepen aangemerkt.
Artikel 86
Onder Nederlandse schepen worden alleen verstaan die vaartuigen welke door
de wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het
voeren van de Nederlandse vlag als zeeschepen worden aangemerkt.
Artikel 86a
1. Onder Nederlandse luchtvaartuigen worden verstaan:
a. luchtvaartuigen die zijn ingeschreven in Nederlandse
luchtvaartuigregisters;
b. luchtvaartuigen die zonder bemanning zijn verhuurd aan een
huurder die de hoofdzetel van zijn bedrijf, of, indien de huurder
niet een zodanige zetel heeft, zijn vaste verblijfplaats, in
Nederland heeft.
2. Een luchtvaartuig is in vlucht van het moment af waarop alle
buitendeuren, na het instappen, zijn gesloten tot het moment waarop
een van de deuren wordt geopend voor het uitstappen. In geval van een
noodlanding wordt de vlucht geacht voort te duren, totdat de bevoegde
autoriteiten de verantwoordelijkheid voor het luchtvaartuig en voor de
personen en goederen aan boord overnemen.
3. Een luchtvaartuig is in bedrijf van het begin van het gereedmaken
van dat luchtvaartuig voor een bepaalde vlucht door het grondpersoneel
of door de bemanning tot het moment dat sedert de landing
vierentwintig uren zijn verstreken. De periode tijdens welke het
luchtvaartuig in bedrijf is strekt zich in elk geval uit tot de gehele
periode tijdens welke het luchtvaartuig in vlucht is, zoals omschreven
in het tweede lid.
Artikel 86b
Voor de toepassing van Titel I van dit Boek wordt onder het hebben van een
vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verstaan het rechtmatig
verblijven in Nederland gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar
of langer.
Artikel 87
1. Onder vijand worden begrepen opstandelingen.
2. Onder oorlog wordt begrepen burgeroorlog.
3. Onder tijd van oorlog wordt begrepen de tijd waarin oorlog
dreigende is. Tijd van oorlog wordt mede geacht te bestaan zodra
dienstplichtigen buitengewoon in werkelijke dienst worden opgeroepen
en zolang zij buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden.
Artikel 87a
Onder een bevriende staat wordt verstaan een buitenlandse mogendheid
waarmede Nederland niet in een gewapend conflict is gewikkeld.
Artikel 87b
1. Onder internationaal beschermd persoon wordt verstaan een persoon
vallende onder de omschrijving van artikel 1, eerste lid, van het
Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen
internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten van 14
december 1973 (Trb. 1981, 69).
2. Onder internationaal beschermd persoon wordt mede verstaan een
persoon vallende onder de omschrijving van artikel 1, onderdeel a of
b, van het Verdrag inzake de veiligheid van VN-personeel en
geassocieerd personeel van 9 december 1994 (Trb. 1996, 62), zoals
aangevuld door het Facultatief Protocol van 8 december 2005 ( Trb.
2006, 211).
3. Onder beschermde goederen worden verstaan de goederen bedoeld in
artikel 2, eerste lid, onder b, van het in het eerste lid genoemde
verdrag en artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van het in het tweede
lid genoemde verdrag.
Artikel 88
Onder maand wordt verstaan een tijd van dertig dagen, onder dag, behoudens
voor de toepassing van de Algemene termijnenwet, een tijd van
vierentwintig uren.
Artikel 89
Onder inklimming wordt begrepen ondergraving, alsmede het overschrijden
van sloten of grachten tot afsluiting dienende.
Artikel 90
Onder valse sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet
bestemde werktuigen.
Artikel 90bis
1. Onder opkoper wordt verstaan hij die van opkopen een beroep of een
gewoonte maakt.
2. Onder opkopen worden begrepen alle handelingen, hoe ook genaamd,
waarmede kennelijk hetzelfde wordt beoogd.
Artikel 90ter
1. Onder electriciteitswerken worden verstaan werken dienende tot
voortbrenging, geleiding, transformatie of levering van electriciteit
en daarmede in verband staande beveiligings-, bevestigings-,
ondersteunings- en waarschuwingswerken.
2. Onder electriciteitswerken worden niet begrepen telegraaf- en
telefoonwerken.
Artikel 90quater
Onder discriminatie of discrimineren wordt verstaan elke vorm van
onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft
of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op
voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op
andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of
aangetast.
Artikel 90quinquies
1. Onder inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden
wordt verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 37d, eerste lid.
2. Onder justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking
gestelden wordt verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 37d,
eerste lid, onder a waarvan de verpleegkosten vanwege de Minister van
Justitie worden vergoed op grond van een door hem goedgekeurde
inrichtingsbegroting, dan wel een inrichting als bedoeld in artikel
37d, eerste lid, onder b waarvan de algehele exploitatiekosten ten
laste van het Ministerie van Justitie komen.
Artikel 90sexies
Onder psychiatrisch ziekenhuis wordt verstaan:
1°. een krachtens artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen als
ziekenhuis, verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting toegelaten
instelling, voor zover die instelling blijkens de toelating gericht is
op de behandeling van psychiatrische patiënten;
2°. een psychiatrische afdeling van een academisch ziekenhuis.
Artikel 90septies
Onder psychiater wordt verstaan een arts die bevoegd is de titel van
psychiater of zenuwarts te voeren.
Artikel 90octies
Waar van huwelijk of echtgenoot wordt gesproken wordt, met uitzondering
van artikel 449, daaronder mede begrepen geregistreerd partnerschap dan
wel geregistreerde partner.
Slotbepaling
Artikel 91
De bepalingen van de Titels I-VIII A van dit Boek zijn ook toepasselijk op
feiten waarop bij andere wetten of verordeningen straf is gesteld, tenzij
de wet anders bepaalt.
Tweede Boek. Misdrijven
Titel I. Misdrijven tegen de veiligheid van de staat
Artikel 92
De aanslag ondernomen met het oogmerk om de Koning, de regerende Koningin
of de Regent van het leven of de vrijheid te beroven of tot regeren
ongeschikt te maken, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of
tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 93
De aanslag ondernomen met het oogmerk om het Rijk geheel of gedeeltelijk
onder vreemde heerschappij te brengen of om een deel daarvan af te
scheiden, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van
ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 94
De aanslag ondernomen met het oogmerk om de grondwettige regeringsvorm of
de orde van troonopvolging te vernietigen of op onwettige wijze te
veranderen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke
van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 95
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de
regeringsraad uiteenjaagt, tot het nemen of niet nemen van enig besluit
dwingt, een lid uit die vergadering verwijdert of opzettelijk een lid
verhindert die vergadering bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn
plicht te vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of
tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 95a
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de raad
van ministers uiteenjaagt, tot het nemen of niet nemen van enig besluit
dwingt, een lid uit die vergadering verwijdert of opzettelijk een lid
verhindert die vergadering bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn
plicht te vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of
tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 96
1. De samenspanning tot een der in de artikelen 92-95a omschreven
misdrijven wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, met het oogmerk om een
der in de artikelen 92-95a omschreven misdrijven voor te bereiden of
te bevorderen:
1°. een ander tracht te bewegen om het misdrijf te plegen, te
doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of
om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen;
2°. gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het
misdrijf zich of anderen tracht te verschaffen;
3°. voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd
zijn tot het plegen van het misdrijf;
4°. plannen voor de uitvoering van het misdrijf, welke bestemd
zijn om aan anderen te worden medegedeeld, in gereedheid brengt
of onder zich heeft;
5°. enige maatregel van regeringswege genomen om de uitvoering
van het misdrijf te voorkomen of te onderdrukken, tracht te
beletten, te belemmeren of te verijdelen.
Artikel 97
1. Hij die met een buitenlandse mogendheid in verbinding treedt, met
het oogmerk om haar tot het plegen van vijandelijkheden of het voeren
van oorlog tegen de staat te bewegen, haar in het daartoe opgevatte
voornemen te versterken, haar daarbij hulp toe te zeggen of bij de
voorbereiding hulp te verlenen, wordt gestraft met levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
2. Handelingen gepleegd ter voorbereiding van een misdrijf als
omschreven in het voorgaande lid, worden gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 97a
Hij die met een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam in
verbinding treedt met het oogmerk om een zodanig persoon of lichaam tot
het verschaffen van steun aan het voorbereiden, bevorderen of
teweegbrengen van omwenteling te bewegen, om een zodanig persoon of
lichaam in het daartoe opgevatte voornemen te versterken of aan een
zodanig persoon of lichaam daarbij hulp toe te zeggen of te verlenen, of
om omwenteling voor te bereiden, te bevorderen of teweeg te brengen, wordt
gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 97b
Met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die enig voorwerp invoert dat geschikt is tot het verschaffen
van stoffelijke steun aan het voorbereiden, bevorderen of
teweegbrengen van omwenteling, indien hij weet of ernstige reden heeft
om te vermoeden dat het daartoe bestemd is;
2°. hij die enig voorwerp onder zich heeft of tot onderwerp van een
overeenkomst maakt dat geschikt is tot het verschaffen van stoffelijke
steun aan het voorbereiden, bevorderen of teweegbrengen van
omwenteling, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden,
dat het daartoe bestemd is en dat het voorwerp of enig ander voorwerp
waarvoor het in de plaats is getreden, hetzij met die bestemming is
ingevoerd, hetzij door of vanwege een in het buitenland gevestigd
persoon of lichaam daartoe is bestemd.
Artikel 98
1. Hij die een inlichting waarvan de geheimhouding door het belang van
de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden, een voorwerp waaraan
een zodanige inlichting kan worden ontleend, of zodanige gegevens
opzettelijk verstrekt aan of ter beschikking stelt van een tot
kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, wordt, indien
hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een zodanige
inlichting, een zodanig voorwerp of zodanige gegevens betreft,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een inlichting die van
een verboden plaats afkomstig is en tot de veiligheid van de staat of
van zijn bondgenoten in betrekking staat, een voorwerp waaraan een
zodanige inlichting kan worden ontleend, of zodanige gegevens
opzettelijk verstrekt aan of ter beschikking stelt van een tot
kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon of lichaam, indien hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een zodanige inlichting,
een zodanig voorwerp of zodanige gegevens betreft.
Artikel 98a
1. Hij die een inlichting, een voorwerp of gegevens als bedoeld in
artikel 98, hetzij opzettelijk openbaar maakt, hetzij zonder daartoe
gerechtigd te zijn opzettelijk verstrekt aan of ter beschikking stelt
van een buitenlandse mogendheid, een in het buitenland gevestigd
persoon of lichaam, dan wel een zodanig persoon of lichaam dat gevaar
ontstaat dat de inlichting of de gegevens aan een buitenlandse
mogendheid of aan een in het buitenland gevestigd persoon of lichaam
bekend wordt, wordt, indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat het een zodanige inlichting of zodanige gegevens betreft, gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Indien de schuldige heeft gehandeld in tijd van oorlog dan wel in
dienst of in opdracht van een buitenlandse mogendheid of van een in
het buitenland gevestigd persoon of lichaam, kan levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd.
3. Handelingen gepleegd ter voorbereiding van een misdrijf als
omschreven in de voorgaande leden worden gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 98b
Hij aan wiens schuld te wijten is dat een inlichting, een voorwerp of
gegevens als bedoeld in artikel 98, openbaar worden gemaakt of ter
beschikking komt van een tot kennisneming daarvan niet gerechtigd persoon
of lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 98c
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft:
1°. hij die opzettelijk een inlichting, een voorwerp of gegevens
als bedoeld in artikel 98, zonder daartoe gerechtigd te zijn,
onder zich neemt of houdt;
2°. hij die enige handeling verricht, ondernomen met het oogmerk
om, zonder daartoe gerechtigd te zijn, de beschikking te krijgen
over een inlichting, een voorwerp of gegevens als bedoeld in
artikel 98;
3°. hij die tersluik, onder een vals voorgeven, door middel van
een vermomming of langs een andere dan de gewone toegang op of in
een verboden plaats komt of tracht te komen, aldaar in dier voege
aanwezig is, of zich op een van die wijzen of door een van die
middelen vandaar verwijdert of tracht te verwijderen.
2. De bepaling onder 3° is niet toepasselijk, indien de rechter blijkt
dat de dader niet heeft gehandeld met het oogmerk bedoeld onder 2°.
Artikel 99
Hij die een hem van regeringswege opgedragen onderhandeling met een
buitenlandse mogendheid opzettelijk ten nadele van de staat voert, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 100
Met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die, in geval van een oorlog waarin Nederland niet betrokken
is, opzettelijk enige handeling verricht waardoor het gevaar ontstaat
dat de staat in een oorlog wordt betrokken, of enig van regeringswege
gegeven en bekendgemaakt bijzonder voorschrift tot handhaving van het
niet deelnemen aan de oorlog opzettelijk overtreedt;
2°. hij die, in tijd van oorlog, enig voorschrift van regeringswege in
het belang van de veiligheid van de staat gegeven en bekendgemaakt,
opzettelijk overtreedt.
Artikel 101
De Nederlander die in het vooruitzicht van een oorlog met een buitenlandse
mogendheid vrijwillig bij deze mogendheid in krijgsdienst treedt, wordt,
indien de oorlog uitbreekt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 102
Met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren
of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk,
in tijd van oorlog, de vijand hulp verleent of de staat tegenover de
vijand benadeelt.
Artikel 103
De samenspanning tot het in artikel 102 omschreven misdrijf wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 103a
Niet strafbaar is hij die een der in de artikelen 102 en 103 omschreven
misdrijven heeft begaan in de redelijke overtuiging het Nederlandse belang
niet te schaden.
Artikel 104
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om de
vijand hulp te verlenen of de staat tegenover de vijand te benadelen,
opzettelijk:
1°. een verspieder van de vijand opneemt, verbergt of voorthelpt;
2°. desertie van een krijgsman, in dienst van het Rijk, teweegbrengt
of bevordert.
Artikel 105
1. Hij die, in tijd van oorlog, enige bedrieglijke handeling pleegt
bij levering van benodigdheden ten dienste van de krijgsmacht, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de
levering van de goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk
toelaat.
Artikel 106
1. Bij veroordeling wegens het in artikel 92 omschreven misdrijf, kan
ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°-4°, vermelde
rechten worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 93-103 omschreven
misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder
1°-3°, vermelde rechten worden uitgesproken.
3. Bij veroordeling wegens het in artikel 105 omschreven misdrijf, kan
de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin
hij het misdrijf begaan heeft en van de in artikel 28, eerste lid,
onder 1°-4°, vermelde rechten, en kan openbaarmaking van de
rechterlijke uitspraak worden gelast.
Artikel 107
De straffen gesteld op de in de artikelen 102-105 omschreven feiten, zijn
toepasselijk indien een van die feiten wordt gepleegd tegen of met
betrekking tot de bondgenoten van de staat in een gemeenschappelijke
oorlog.
Artikel 107a
De artikelen 100, onder 2°, en 101-107 vinden overeenkomstige toepassing
in geval van een gewapend conflict dat niet als oorlog kan worden
aangemerkt en waarbij Nederland is betrokken, hetzij ter individuele of
collectieve zelfverdediging, hetzij tot herstel van internationale vrede
en veiligheid.
Titel II. Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid
Artikel 108
1. De aanslag op het leven of de vrijheid van de echtgenoot van de
Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, of van diens
echtgenoot, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien de aanslag op het leven de dood ten gevolge heeft of met
voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren opgelegd of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 109
Elke feitelijke aanranding van de persoon van de Koning die niet valt in
een zwaardere strafbepaling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zeven jaren en zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 110
Elke feitelijke aanranding van de persoon van de echtgenoot van de Koning,
van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van
de Regent die niet valt in een zwaardere strafbepaling wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 111
Opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 112
Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de
vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van de
Regent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel 113
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin een belediging voorkomt
voor de Koning, de echtgenoot van de Koning, de vermoedelijke opvolger
van de Koning, diens echtgenoot of de Regent, verspreidt, openlijk
tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of
aangeslagen te worden in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de
afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap
of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig
geschrift openlijk ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog
geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de
schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden,
kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 114
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 108, 109 en 110
omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid,
onder 1°-4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 111 en 112
omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste
lid, onder 1°-3°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 114a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 108, eerste lid, 109
of 110, is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de in dat artikel
bepaalde tijdelijke gevangenisstraf met de helft verhoogd en wordt, indien
op het misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vijftien
jaren is gesteld, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten
hoogste dertig jaren opgelegd.
Artikel 114b
1. De samenspanning tot de in artikel 108 omschreven misdrijven, te
begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel III. Misdrijven tegen hoofden van bevriende Staten en andere
internationaal beschermde personen
Artikel 115
1. De aanslag op het leven of de vrijheid van een hoofd van een
bevriende staat wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien de aanslag op het leven de dood ten gevolge heeft of met
voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde
categorie opgelegd.
Artikel 116
Elke feitelijke aanranding van de persoon van een hoofd van een bevriende
staat, die niet valt in een zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 117
1. De aanslag op het leven of de vrijheid van een internationaal
beschermd persoon wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien de aanslag op het leven de dood ten gevolge heeft of met
voorbedachte rade wordt ondernomen, wordt levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren opgelegd of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 117a
Elke feitelijke aanranding van de persoon van een internationaal beschermd
persoon, die niet valt in een zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 117b
Hij die opzettelijk geweld pleegt tegen de beschermde goederen van een
internationaal beschermd persoon wordt, indien daardoor gevaar voor de
veiligheid of de vrijheid van die persoon te duchten is, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 118
1. Opzettelijke belediging van het hoofd of een lid van de regering
van een bevriende staat, in de uitoefening van zijn ambt in Nederland
verblijvende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft opzettelijke belediging van een
officieel bij de Nederlandse regering toegelaten vertegenwoordiger van
een bevriende staat in diens hoedanigheid.
3. Bij veroordeling wegens een der in dit artikel omschreven
misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder
1°-2°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 119
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin een belediging voorkomt
voor het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat, in
de uitoefening van zijn ambt in Nederland verblijvende, verspreidt,
openlijk tentoonstelt of aanslaat, dan wel de inhoud van zulk een
geschrift openlijk ten gehore brengt, wordt, indien hij weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de
afbeelding zodanige belediging voorkomt, gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een geschrift of
afbeelding waarin een belediging voorkomt voor een officieel bij de
Nederlandse regering toegelaten vertegenwoordiger van een bevriende
staat in diens hoedanigheid, verspreidt, openlijk tentoonstelt of
aanslaat, of om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te
worden in voorraad heeft, dan wel de inhoud van zulk een geschrift
openlijk ten gehore brengt, indien hij weet of ernstige reden heeft om
te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige belediging
voorkomt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit
artikel, in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het
misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere
veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven
onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep
worden ontzet.
Artikel 120
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 115 en 116 omschreven
misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°-4°,
vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 120a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 115, eerste lid, 116,
117, eerste lid, 117a of 117b, is begaan met een terroristisch oogmerk,
wordt de in dat artikel bepaalde tijdelijke gevangenisstraf met de helft
verhoogd en wordt, indien op het misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf
van ten hoogste vijftien jaren is gesteld, levenslange gevangenisstraf of
tijdelijke van ten hoogste dertig jaren opgelegd.
Artikel 120b
1. De samenspanning tot de in de artikelen 115 en 117 omschreven
misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel IV. Misdrijven betreffende de uitoefening van staatsplichten en
staatsrechten
Artikel 121
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de beide
kamers der Staten-Generaal of van een van deze uiteenjaagt of tot het
nemen of niet nemen van enig besluit dwingt, of een lid, een minister of
een staatssecretaris uit die vergadering verwijdert of opzettelijk
verhindert die bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te
vervullen, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke
van ten hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 121a
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van een
commissie uit de beide kamers der Staten-Generaal of uit een van deze
uiteenjaagt of tot het nemen of niet nemen van enig besluit dwingt of een
lid, een minister of een staatssecretaris uit die vergadering verwijdert
of opzettelijk verhindert die bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd
zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 122
1. De samenspanning tot het in artikel 121 omschreven misdrijf wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 123
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de staten
van een provincie uiteenjaagt of tot het nemen of niet nemen van enig
besluit dwingt of een lid, de voorzitter of een gedeputeerde uit die
vergadering verwijdert of opzettelijk verhindert die bij te wonen of
daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 123a
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van een door
de staten van een provincie ingestelde commissie uiteenjaagt of tot het
nemen of niet nemen van enig besluit dwingt of een lid, een gedeputeerde
of de commissaris van de Koning uit die vergadering verwijdert of
opzettelijk verhindert die bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn
plicht te vervullen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 124
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van de raad
van een gemeente uiteenjaagt of tot het nemen of niet nemen van enig
besluit dwingt of een lid, de voorzitter of een wethouder uit die
vergadering verwijdert of opzettelijk verhindert die bij te wonen of
daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 124a
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een vergadering van een door
de raad van een gemeente ingestelde commissie uiteenjaagt of tot het nemen
of niet nemen van enig besluit dwingt of een lid, een wethouder of de
burgemeester uit die vergadering verwijdert of opzettelijk verhindert die
bij te wonen of daarin vrij en onbelemmerd zijn plicht te vervullen, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel 125
Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift
uitgeschreven verkiezing door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk
iemand verhindert zijn of eens anders kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te
oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 126
1. Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift
uitgeschreven verkiezing door gift of belofte iemand omkoopt om zijn
of eens anders kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te
oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van
een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat
omkopen.
Artikel 127
Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift
uitgeschreven verkiezing, enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor een
stem van onwaarde wordt of een ander dan de bij het uitbrengen van de stem
bedoelde persoon wordt aangewezen, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 128
Hij die opzettelijk zich voor een ander uitgevende, aan een krachtens
wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing deelneemt, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
Artikel 129
Hij die bij gelegenheid van een krachtens wettelijk voorschrift
uitgeschreven verkiezing, opzettelijk een plaats gehad hebbende stemming
verijdelt of enige bedrieglijke handeling pleegt waardoor aan de stemming
een andere uitslag wordt gegeven dan door de wettig uitgebrachte stemmen
zou zijn verkregen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 130
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 121 en 123
omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste
lid, onder 1°-3°, vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 122, 124 en 129
omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste
lid, onder 3°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 130a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 123 of 124, is begaan
met een terroristisch oogmerk, wordt de in deze artikelen bepaalde
tijdelijke gevangenisstraf met de helft verhoogd.
Titel V. Misdrijven tegen de openbare orde
Artikel 131
1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar
gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch
misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking
van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf,
gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde
verhoogd.
Artikel 132
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit
of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid,
verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid,
openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft,
wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat in het
geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap
of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig
geschrift openlijk ten gehore brengt.
3. Indien het strafbare feit waartoe bij geschrift of afbeelding wordt
opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter
voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf
inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid
omschreven feit, met een derde verhoogd.
Artikel 133
Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
aanbiedt inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig
strafbaar feit te plegen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 134
1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin wordt aangeboden
inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar
feit te plegen, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om
verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in
voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te
vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanig aanbod
voorkomt, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap
of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig
geschrift openlijk ten gehore brengt.
Artikel 134a
Hij die zich of een ander opzettelijk gelegenheid, middelen of
inlichtingen verschaft of tracht te verschaffen tot het plegen van een
terroristisch misdrijf dan wel een misdrijf ter voorbereiding of
vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, dan wel zich kennis of
vaardigheden daartoe verwerft of een ander bijbrengt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 134bis [Vervallen per 01-04-1994]
Artikel 135
Hij die, kennis dragende van een strafbare samenspanning, op een tijdstip
waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen,
opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de
ambtenaren van de justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt,
indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 136
1. Hij die, kennis dragende van een voornemen tot het plegen van een
der in de artikelen 92-110 omschreven misdrijven, tot desertie in tijd
van oorlog, tot militair verraad, tot moord, mensenroof of
verkrachting of tot een der in Titel VII van dit Boek omschreven
misdrijven dan wel een terroristisch misdrijf voor zover daardoor
levensgevaar wordt veroorzaakt, op een tijdstip waarop het plegen van
deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan
tijdig voldoende kennis te geven, hetzij aan de ambtenaren van de
justitie of politie, hetzij aan de bedreigde, wordt, indien het
misdrijf is gevolgd, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, kennis dragende van enig
in het eerste lid vermeld reeds gepleegd misdrijf waardoor
levensgevaar is ontstaan, op een tijdstip waarop de gevolgen nog
kunnen worden afgewend, opzettelijk nalaat daarvan gelijke
kennisgeving te doen.
Artikel 137
De bepalingen van de artikelen 135 en 136 zijn niet van toepassing op hem
die door de kennisgeving gevaar voor een strafvervolging zou doen ontstaan
voor zichzelf, voor een van zijn bloedverwanten of aangehuwden in de
rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie, voor zijn
echtgenoot of gewezen echtgenoot, of voor een ander bij wiens vervolging
hij zich, uit hoofde van zijn ambt of beroep, van het afleggen van
getuigenis zou kunnen verschonen.
Artikel 137a [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel 137b [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel 137c
1. Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of
afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaat over een groep mensen
wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of
verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een
beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie opgelegd.
Artikel 137d
1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding,
aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig
optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun
godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of
verstandelijke handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een
beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie opgelegd.
Artikel 137e
1. Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving:
1°. een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun
ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of
verstandelijke handicap beledigend is, of aanzet tot haat tegen
of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon
of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of
levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele
gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke
handicap;
2°. een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden, zulk een uitlating is vervat, aan iemand, anders dan
op diens verzoek, doet toekomen, dan wel verspreidt of ter
openbaarmaking van die uitlating of verspreiding in voorraad
heeft;
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een
beroep of gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde
categorie opgelegd.
Artikel 137f
Hij die deelneemt of geldelijke of andere stoffelijke steun verleent aan
activiteiten gericht op discriminatie van mensen wegens hun ras, hun
godsdienst, hun levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of
homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke
handicap, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden
of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 137g
1. Hij die, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen
opzettelijk discrimineert wegens hun ras, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een
gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen wordt
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde
categorie opgelegd.
Artikel 137h
Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in de
artikelen 131 tot en met 134 en 137c tot en met 137g, in zijn beroep
begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 138
1. Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander
in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar
vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende
aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of
inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals
kostuum, of die, zonder voorkennis van de rechthebbende en anders dan
ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar wordt aangetroffen in
de voor de nachtrust bestemde tijd, wordt geacht te zijn
binnengedrongen.
3. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt
om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
4. De in het eerste en derde lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen
met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen
het misdrijf plegen.
Artikel 138a
1. Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de
rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of
wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de derde categorie.
2. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt
om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. De in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen
met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen
het misdrijf plegen.
Artikel 138ab
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt, als schuldig aan computervredebreuk, gestraft
hij die opzettelijk en wederrechtelijk binnendringt in een
geautomatiseerd werk of in een deel daarvan. Van binnendringen is in
ieder geval sprake indien de toegang tot het werk wordt verworven:
a. door het doorbreken van een beveiliging,
b. door een technische ingreep,
c. met behulp van valse signalen of een valse sleutel, of
d. door het aannemen van een valse hoedanigheid.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft computervredebreuk, indien de dader
vervolgens gegevens die zijn opgeslagen, worden verwerkt of
overgedragen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich
wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, aftapt
of opneemt.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft computervredebreuk gepleegd door
tussenkomst van een openbaar telecommunicatienetwerk, indien de dader
vervolgens
a. met het oogmerk zichzelf of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen gebruik maakt van verwerkingscapaciteit van een
geautomatiseerd werk;
b. door tussenkomst van het geautomatiseerd werk waarin hij is
binnengedrongen de toegang verwerft tot het geautomatiseerd werk
van een derde.
Artikel 138b
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk
de toegang tot of het gebruik van een geautomatiseerd werk belemmert
door daaraan gegevens aan te bieden of toe te zenden.
2. Indien het feit wordt gepleegd met behulp van een aanzienlijk
aantal geautomatiseerde werken die getroffen zijn door het gebruik van
een middel als bedoeld in artikel 139d, tweede lid, dat hoofdzakelijk
daarvoor geschikt is gemaakt of ontworpen, wordt de schuldige gestraft
met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete
van de vierde categorie.
3. Indien het feit ernstige schade veroorzaakt, of is gepleegd tegen
een geautomatiseerd werk behorende tot de vitale infrastructuur, wordt
de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf
jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 139
1. Hij die in een voor de openbare dienst bestemd lokaal
wederrechtelijk binnendringt, of, wederrechtelijk aldaar vertoevende,
zich niet op de vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds
verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van braak of
inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals
kostuum, of die zonder voorkennis van de bevoegde ambtenaar en anders
dan ten gevolge van vergissing binnengekomen, aldaar wordt
aangetroffen in de voor de nachtrust bestemde tijd, wordt geacht te
zijn binnengedrongen.
3. Indien hij bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt
om vrees aan te jagen, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
4. De in het eerste en derde lid bepaalde gevangenisstraffen kunnen
met een derde worden verhoogd, indien twee of meer verenigde personen
het misdrijf plegen.
Artikel 139a
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die met een technisch hulpmiddel
een gesprek dat in een woning, besloten lokaal of erf wordt gevoerd
opzettelijk:
1°. anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek
afluistert;
2°. zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in
opdracht van zulk een deelnemer opneemt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het opnemen:
1°. van gegevens die worden verwerkt of overgedragen door middel
van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk;
2°. behoudens in geval van kennelijk misbruik, met een technisch
hulpmiddel dat op gezag van degene bij wie de woning, het lokaal
of het erf in gebruik is, niet heimelijk aanwezig is;
3°. ter uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2002.
Artikel 139b
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van
de derde categorie wordt gestraft hij die, met het oogmerk een gesprek
dat elders dan in een woning, besloten lokaal of erf wordt gevoerd af
te luisteren of op te nemen, dat gesprek met een technisch hulpmiddel
heimelijk:
1°. anders dan in opdracht van een deelnemer aan dat gesprek
afluistert;
2°. zonder deelnemer aan dat gesprek te zijn en anders dan in
opdracht van zulk een deelnemer opneemt.
2. Artikel 139a, tweede lid, onder 1° en 3°, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 139c
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en wederrechtelijk
met een technisch hulpmiddel gegevens aftapt of opneemt die niet voor
hem bestemd zijn en die worden verwerkt of overgedragen door middel
van telecommunicatie of door middel van een geautomatiseerd werk.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het aftappen of opnemen:
1°. van door middel van een radio-ontvangapparaat ontvangen
gegevens, tenzij om de ontvangst mogelijk te maken een bijzondere
inspanning is geleverd of een niet toegestane ontvanginrichting
is gebruikt.
2°. door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor de
telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van
kennelijk misbruik;
3°. ten behoeve van de goede werking van een openbaar
telecommunicatienetwerk, ten behoeve van de strafvordering, dan
wel ter uitvoering van de Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 2002.
Artikel 139d
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die met het oogmerk dat daardoor
een gesprek, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere
gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk wederrechtelijk wordt
afgeluisterd, afgetapt of opgenomen, een technisch hulpmiddel op een
bepaalde plaats aanwezig doet zijn.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat
daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, 138b of
139c wordt gepleegd:
a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of
ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf,
vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of
anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft, of
b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar
gegeven waardoor toegang kan worden gekregen tot een
geautomatiseerd werk of een deel daarvan, vervaardigt verkoopt,
verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking stelt
of voorhanden heeft.
3. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die het in het tweede lid bedoelde
feit pleegt terwijl zijn oogmerk is gericht op een misdrijf als
bedoeld in artikel 138ab, tweede of derde lid.
Artikel 139e
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die de beschikking heeft over een voorwerp waarop, naar hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden, gegevens zijn vastgelegd die
door wederrechtelijk afluisteren, aftappen of opnemen van een gesprek,
telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere
gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk zijn verkregen;
2°. hij die gegevens die hij door wederrechtelijk afluisteren,
aftappen of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere
gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een
geautomatiseerd werk heeft verkregen of die, naar hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden, ten gevolge van zulk afluisteren,
aftappen of opnemen te zijner kennis zijn gekomen, opzettelijk aan een
ander bekend maakt;
3°. hij die een voorwerp als omschreven onder 1° opzettelijk ter
beschikking stelt van een ander.
Artikel 139f
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die, gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de
aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk
en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een
andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding
vervaardigt;
2°. hij die de beschikking heeft over een afbeelding welke, naar hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden, door of ten gevolge van een
onder 1° strafbaar gestelde handeling is verkregen.
Artikel 139g
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie wordt gestraft hij die een afbeelding, als bedoeld in het vorige
artikel, onder 2°, openbaar maakt.
Artikel 140
1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een
organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden
is verklaard of van rechtswege is verboden of ten aanzien waarvan een
onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van
Boek 10 Burgerlijk Wetboek is afgegeven, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
3. Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de
gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
4. Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede
begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan
alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar
omschreven organisatie.
Artikel 140a
1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Oprichters, leiders of bestuurders worden gestraft met levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
3. Het vierde lid van artikel 140 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 141
1. Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of
goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vierde categorie, indien hij opzettelijk goederen vernielt
of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel
ten gevolge heeft;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien dat geweld zwaar lichamelijk
letsel ten gevolge heeft;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien dat geweld de dood ten gevolge
heeft.
3. Artikel 81 blijft buiten toepassing.
Artikel 141a
Hij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot
het plegen van geweld tegen personen of goederen wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 142
1. Hij die opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust
verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar
of geldboete van de vierde categorie.
2. Hij die opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is,
gebruik maakt van een alarmnummer voor publieke diensten wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de derde categorie.
Artikel 142a
1. Hij die een voorwerp verzendt of op een al dan niet voor het
publiek toegankelijke plaats achterlaat of plaatst, met het oogmerk
een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing
kan worden teweeggebracht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die gegevens doorgeeft met
het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan
niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is
waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.
Artikel 143
Hij die door geweld of bedreiging met geweld een geoorloofde openbare
vergadering of betoging verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste negen maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 144
Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis een
geoorloofde openbare vergadering opzettelijk stoort, of door het verwekken
van wanorde een geoorloofde betoging opzettelijk stoort, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede
categorie.
Artikel 145
Hij die door geweld of bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde
openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging,
hetzij een geoorloofde godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid
of lijkplechtigheid verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 146
Hij die door het verwekken van wanorde of het maken van gedruis hetzij een
geoorloofde openbare samenkomst tot het belijden van godsdienst of
levensovertuiging, hetzij een geoorloofde godsdienstige of
levensbeschouwelijke plechtigheid of lijkplechtigheid opzettelijk stoort,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 147 [Vervallen per 01-03-2014]
Artikel 147a [Vervallen per 01-03-2014]
Artikel 148
Hij die opzettelijk de geoorloofde toegang tot een begraafplaats of
crematorium of het geoorloofd vervoer van een lijk naar een begraafplaats
of crematorium verhindert of belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 149
Hij die opzettelijk een graf schendt of enig op een begraafplaats
opgericht gedenkteken opzettelijk en wederrechtelijk vernielt of
beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 150
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een lijk opgraaft of wegneemt of
een opgegraven of weggenomen lijk verplaatst of vervoert, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
Artikel 151
Hij die een lijk begraaft, verbrandt, vernietigt, verbergt, wegvoert of
wegmaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden,
dan wel van het dood ter wereld komen te verhelen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 151a
Hij die uit winstbejag opzettelijk bevordert dat een kind beneden de
leeftijd van zes maanden hetwelk niet onder voogdij van een rechtspersoon
staat, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de
kinderbescherming, als pleegkind wordt opgenomen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
Artikel 151b
1. Degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
teweegbrengt of bevordert dat een draagmoeder of een vrouw die
draagmoeder wenst te worden, rechtstreeks of middellijk met een ander
onderhandelt of een afspraak maakt ten einde het voornemen, bedoeld in
het derde lid, uit te voeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft:
a. degene die in het openbaar diensten aanbiedt, bestaande uit
het teweegbrengen of bevorderen van onderhandelingen of een
afspraak als bedoeld in het eerste lid;
b. degene die openbaar maakt dat een vrouw draagmoeder wenst te
worden of als zodanig beschikbaar is, dan wel dat een vrouw die
draagmoeder wenst te worden of als zodanig beschikbaar is, wordt
gezocht.
3. Als draagmoeder wordt aangemerkt de vrouw die zwanger is geworden
met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het
ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins
duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.
Artikel 151c
1. Degene die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
teweegbrengt of bevordert dat een vrouw rechtstreeks of middellijk met
een ander onderhandelt of een afspraak maakt in verband met de wens
van die vrouw de verzorging en opvoeding van haar kind duurzaam aan
een ander over te laten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 151b, eerste lid, is het
eerste lid niet van toepassing
a. indien het in dat lid bedoelde teweegbrengen of bevorderen
geschiedt door de raad voor de kinderbescherming of een door de
raad daartoe aangewezen rechtspersoon;
b. indien het in dat lid bedoelde teweegbrengen of bevorderen een
verwijzing betreft naar een organisatie als bedoeld onder a.
Titel VI [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 152 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 153 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 154 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 155 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 156 [Vervallen per 01-02-2006]
Titel VII. Misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen
wordt in gevaar gebracht
Artikel 157
Hij die opzettelijk brand sticht, een ontploffing teweegbrengt of een
overstroming veroorzaakt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
3°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan
levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten
gevolge heeft.
Artikel 158
Hij aan wiens schuld brand, ontploffing of overstroming te wijten is,
wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen
ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander ontstaat;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 159
Hij die opzettelijk bij of in het vooruitzicht van brand
blusgereedschappen of blusmiddelen wederrechtelijk verbergt of onbruikbaar
maakt, of op enige wijze de blussing van brand verhindert of belemmert,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 160
Hij die opzettelijk bij of in het vooruitzicht van watersnood
dijkmaterialen of gereedschappen wederrechtelijk verbergt of onbruikbaar
maakt, enige poging tot herstel van dijken of andere waterstaatswerken
verijdelt, of de aangewende middelen tot het voorkomen of stuiten van
overstroming tegenwerkt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 161
Hij die opzettelijk enig werk dienend tot waterkering, waterlozing, gas-
of waterleiding of riolering vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt,
wordt gestraft:
1º. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor een overstroming of
gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2º. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
3º. met gevangenisstraf van ten hoogste vijften jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 161bis
Hij die opzettelijk enig electriciteitswerk vernielt, beschadigt of
onbruikbaar maakt, stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk
veroorzaakt, of een ten opzichte van zodanig werk genomen
veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vijfde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van
stroomlevering ten algemenen nutte ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
4°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 161ter
Hij aan wiens schuld te wijten is, dat enig electriciteitswerk wordt
vernield, beschadigd, of onbruikbaar gemaakt, dat stoornis in de gang of
in de werking van zodanig werk ontstaat, of dat een ten opzichte van
zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van
stroomlevering ten algemenen nutte of gemeen gevaar voor goederen
ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander
ontstaat;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 161quater
Hij die opzettelijk mensen, dieren, planten of goederen aan ioniserende
stralen blootstelt, dan wel mensen, dieren, planten, goederen, bodem,
water of lucht met radioactieve stoffen besmet, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare
gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;
2°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan
levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten
gevolge heeft.
Artikel 161quinquies
Hij aan wiens schuld te wijten is dat mensen, dieren, planten of goederen
aan ioniserende stralen worden blootgesteld, dan wel mensen, dieren,
planten, goederen, bodem, water of lucht met radioactieve stoffen worden
besmet, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of
levensgevaar voor een ander te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 161sexies
Hij die opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor
telecommunicatie vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de
gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten opzichte
van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen of voor
de verlening van diensten te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 161septies
Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig geautomatiseerd werk of enig
werk voor telecommunicatie wordt vernield, beschadigd of onbruikbaar
gemaakt, dat stoornis in de gang of in de werking van zodanig werk
ontstaat, of dat een ten opzichte van zodanig werk genomen
veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van
de opslag, verwerking of overdracht van gegevens ten algemenen nutte,
stoornis in een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering
van een openbare telecommunicatiedienst, of gemeen gevaar voor
goederen of voor de verlening van diensten ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander
ontstaat;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 162
Hij die opzettelijk enig werk dienende voor het openbaar verkeer of het
luchtverkeer vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, enige openbare
land- of waterweg verspert of een ten aanzien van zodanig werk of van
zodanige weg genomen veiligheidsmaatregel verijdelt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het
verkeer te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van
het verkeer te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 162a
Hij die opzettelijk op een luchthaven een luchtvaartuig buiten bedrijf of
enige voorziening vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt, dan wel de
diensten op een luchthaven verstoort, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de
luchtvaart of gemeen gevaar voor goederen, gebouwen of diensten op de
luchthaven te duchten valt;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van
de luchtvaart of gemeen gevaar voor goederen, gebouwen of diensten op
de luchthaven te duchten valt en het feit iemands dood ten gevolge
heeft.
Artikel 163
Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig werk dienende voor het openbaar
verkeer of het luchtverkeer wordt vernield, onbruikbaar gemaakt of
beschadigd, enige openbare land- of waterweg versperd of een ten aanzien
van zodanig werk of van zodanige weg genomen veiligheidsmaatregel
verijdeld wordt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor het verkeer onveilig wordt;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 164
1. Hij die opzettelijk gevaar veroorzaakt voor het verkeer door
mechanische kracht over een spoorweg of voor het luchtverkeer, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 165
1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat gevaar ontstaat voor het
verkeer door mechanische kracht over een spoorweg of voor het
luchtverkeer, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 166
Hij die opzettelijk een voor de veiligheid van de scheepvaart of
luchtvaart gesteld teken of hulpmiddel vernielt, beschadigt, wegneemt of
verplaatst, de werking daarvan verijdelt of een verkeerd teken stelt,
wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van de
scheepvaart of luchtvaart te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van
de scheepvaart of luchtvaart te duchten is en het feit het zinken,
stranden of verongelukken van een vaartuig of een luchtvaartuig ten
gevolge heeft;
3°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan
gevaar voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart te duchten
is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 167
Hij aan wiens schuld vernieling, beschadiging, wegneming of verplaatsing
van een voor de veiligheid van de scheepvaart of luchtvaart gesteld teken
of hulpmiddel dan wel de verijdeling van de werking daarvan of het stellen
van een verkeerd teken te wijten is, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor de scheepvaart of de luchtvaart
onveilig wordt;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit het zinken, stranden of
verongelukken van een vaartuig of een luchtvaartuig ten gevolge heeft;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 168
Hij die enig vaartuig, voertuig of luchtvaartuig opzettelijk en
wederrechtelijk doet zinken, stranden of verongelukken, vernielt,
onbruikbaar maakt of beschadigt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
2°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan
levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten
gevolge heeft.
Artikel 169
Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig vaartuig, voertuig of
luchtvaartuig zinkt, strandt of verongelukt, vernield, onbruikbaar gemaakt
of beschadigd wordt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander
ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 170
Hij die enig gebouw, getimmerte, installatie ter zee of voor het publiek
toegankelijke plaats opzettelijk vernielt of beschadigt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
3°. met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan
levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten
gevolge heeft.
Artikel 171
Hij aan wiens schuld de vernieling of beschadiging van enig gebouw,
getimmerte, installatie ter zee of voor het publiek toegankelijke plaats
te wijten is, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen
ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander
ontstaat;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 172
1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof in een inrichting
ten behoeve van de drinkwatervoorziening of in een tot gezamenlijk
gebruik van of met anderen bestemde waterleiding brengt, dan wel de
aanmaak van drinkwater in of de toevoer van drinkwater vanuit de
openbare drinkwatervoorziening belemmert, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor een ander te
duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar
voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolg
heeft.
2. Hij die opzettelijk enig voor de openbare drinkwatervoorziening
bestemd werk vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis in de
gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten
opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt,
wordt, indien daardoor verhindering of bemoeilijking van de openbare
drinkwatervoorziening te duchten is, gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 173
1. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat wederrechtelijk een stof in
een inrichting ten behoeve van de drinkwatervoorziening of in een tot
gezamenlijk gebruik van of met anderen bestemde waterleiding, wordt
gebracht, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de vierde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare
gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een
ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
2. Hij aan wiens schuld te wijten is, dat enig voor de openbare
drinkwatervoorziening bestemd werk wordt vernield, beschadigd, of
onbruikbaar gemaakt, dat stoornis in de gang of in de werking van een
zodanig werk ontstaat of dat een ten opzichte van zodanig werk genomen
veiligheidsmaatregel wordt verijdeld, wordt, indien daardoor
verhindering of bemoeilijking van de openbare drinkwatervoorziening te
duchten is, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes
maanden of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 173a
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de
lucht of in het oppervlaktewater brengt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid
of levensgevaar voor een ander te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 173b
Hij aan wiens schuld te wijten is, dat wederrechtelijk een stof op of in
de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater wordt gebracht, wordt
gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of
levensgevaar voor een ander te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 174
1. Hij die waren verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert of uitdeelt,
wetende dat zij voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn, en
dat schadelijk karakter verzwijgende, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste
dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 175
1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat waren, schadelijk voor het
leven of de gezondheid, verkocht, afgeleverd of uitgedeeld worden,
zonder dat de koper of verkrijger met dat schadelijk karakter bekend
is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het feit iemands dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 175a
Hij die in geval van oorlog opzettelijk een bekendgemaakt bevel, bedoeld
in artikel 7 van de Wet bescherming bevolking (Stb. 1952, 404), dan wel
een bij of krachtens een van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld
in artikel 29 van de Intrekkingswet BB (Stb. 1986, 312), gegeven en
bekendgemaakt voorschrift overtreedt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de
vijfde categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te
duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 175b
Hij aan wiens schuld in geval van oorlog overtreding te wijten is van een
bekendgemaakt bevel, bedoeld in artikel 7 van de Wet bescherming
bevolking, dan wel van een bij of krachtens een van de algemene
maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 29 van de Intrekkingswet BB,
gegeven en bekendgemaakt voorschrift, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van
de vierde categorie, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen
ontstaat;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie, indien daardoor levensgevaar voor een ander
ontstaat;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Artikel 176
1. Bij veroordeling wegens enig in deze titel omschreven misdrijf kan
de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin
hij het misdrijf begaan heeft.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 174 en 175
omschreven misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking van zijn
uitspraak gelasten.
Artikel 176a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 157, 159, 160, 161,
161bis, 161quater, 161sexies, 162, 162a, 164, 166, 168, 170, 172, 173a
of 174, is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de in dat artikel
bepaalde tijdelijke gevangenisstraf met de helft verhoogd en wordt, indien
op het misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vijftien
jaren is gesteld, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten
hoogste dertig jaren opgelegd.
Artikel 176b
1. De samenspanning tot de in de artikelen 157, 161, onderdelen 2° en
3°, 161bis, onderdelen 3° en 4°, 161quater, 161 sexies, onderdelen 3°
en 4°, 162, 164, 166, 168, 170, 172, 173a en 174 omschreven
misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel VIII. Misdrijven tegen het openbaar gezag
Artikel 177
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft:
1°. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een
dienst verleent of aanbiedt met het oogmerk om hem te bewegen in
zijn bediening iets te doen of na te laten;
2°. hij die een ambtenaar een gift of belofte doet dan wel een
dienst verleent of aanbiedt ten gevolge of naar aanleiding van
hetgeen door deze in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan
of nagelaten.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een feit als in het
eerste lid, onder 1°, omschreven, begaat jegens een persoon in het
vooruitzicht van een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling
als ambtenaar is gevolgd.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep
worden ontzet.
4. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 177a [Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 178
1. Hij die een rechter een gift of belofte doet dan wel een dienst
verleent of aanbiedt met het oogmerk invloed uit te oefenen op de
beslissing van een aan diens oordeel onderworpen zaak, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Indien die gift of belofte gedaan wordt dan wel die dienst verleend
of aangeboden wordt met het oogmerk om een veroordeling in een
strafzaak te verkrijgen, wordt de schuldige gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep
worden ontzet.
4. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 178a
1. Met ambtenaren worden ten aanzien van artikel 177 gelijkgesteld
personen in de openbare dienst van een vreemde staat of van een
volkenrechtelijke organisatie.
2. Met ambtenaren worden ten aanzien van artikel 177, eerste lid,
onder 2°, voormalige ambtenaren gelijkgesteld.
3. Met rechter wordt ten aanzien van artikel 178 gelijkgesteld de
rechter van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke
organisatie.
Artikel 179
Hij die door geweld of enige andere feitelijkheid of bedreiging met geweld
of enige andere feitelijkheid een ambtenaar dwingt tot het volvoeren van
een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 180
Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een
ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of
tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op
zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
derde categorie.
Artikel 181
De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180 omschreven
worden gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmede gepaard gaande
feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden of
geldboete van de vijfde categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel
ten gevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge hebben.
Artikel 182
1. De dwang en de wederspannigheid in de artikelen 179 en 180
omschreven, door twee of meer personen met verenigde krachten
gepleegd, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes
maanden of geldboete van de vijfde categorie, indien het door hem
gepleegde misdrijf of de daarbij door hem gepleegde
feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten
gevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge
hebben.
Artikel 183
Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 179 tot en met 182
gelijkgesteld de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een
bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult welke hem als zodanig is
toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering.
Onder schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een
overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering aangewezen installatie.
Artikel 184
1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering,
krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de
uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met
of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare
feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die
ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift,
belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Met de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar
wordt gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk voorschrift,
voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast.
3. Met een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt
gelijkgesteld een vordering of handeling van de schipper of
gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of
een verplichting vervult, welke hem als zodanig is toegekend of
opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering. Onder
schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een
overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering aangewezen installatie.
4. Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met
een derde worden verhoogd.
Artikel 184a
Hij die opzettelijk handelt in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van
Strafvordering, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 185
Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het
openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is,
opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag
gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 185a
Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 179 tot en met 182, 184
en 185 gelijkgesteld personen in de openbare dienst van een vreemde staat
of van een volkenrechtelijke organisatie die in Nederland op door het
volkenrecht toegelaten wijze hun bediening uitoefenen.
Artikel 186
Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet
onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag
gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van
de tweede categorie.
Artikel 187
Hij die een bekendmaking, vanwege het bevoegd gezag in het openbaar
gedaan, wederrechtelijk afscheurt, onleesbaar maakt of beschadigt, met het
oogmerk om de kennisneming daarvan te beletten of te bemoeilijken, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete van de
tweede categorie.
Artikel 188
Hij die aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is,
wetende dat het niet gepleegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 189
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die opzettelijk iemand die schuldig is aan of verdachte
is van enig misdrijf, verbergt of hem behulpzaam is in het
ontkomen aan de nasporing van of aanhouding door de ambtenaren
van de justitie of politie;
2°. hij die nadat enig misdrijf is gepleegd, met het oogmerk om
het te bedekken of de nasporing of vervolging te beletten of te
bemoeilijken, voorwerpen waarop of waarmede het misdrijf gepleegd
is of andere sporen van het misdrijf vernietigt, wegmaakt,
verbergt of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie
of politie onttrekt;
3°. hij die opzettelijk voorwerpen die kunnen dienen om de
waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen
voordeel als bedoeld in artikel 36e aan te tonen, met het oogmerk
om de inbeslagneming daarvan te beletten, te belemmeren of te
verijdelen, verbergt, vernietigt, wegmaakt of aan het onderzoek
van de ambtenaren van de justitie of politie onttrekt, dan wel
door het opzettelijk verstrekken van gegevens of inlichtingen aan
derden die inbeslagneming belet, belemmert of verijdelt.
2. In het geval het misdrijf, bedoeld in het eerste lid, een
terroristisch misdrijf betreft, kan een gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie worden
opgelegd.
3. Deze bepalingen zijn niet van toepassing op hem die de daarin
vermelde handelingen verricht ten einde gevaar van vervolging te
ontgaan of af te wenden van een van zijn bloedverwanten of aangehuwden
in de rechte linie of in de tweede of derde graad van de zijlinie of
van zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot.
4. Met ambtenaren van de justitie of politie worden gelijkgesteld:
personen in de openbare dienst van een internationaal gerecht dat zijn
rechtsmacht ontleent aan een verdrag waarbij het Koninkrijk partij is,
die belast zijn met de opsporing of vervolging van enig misdrijf.
Artikel 190
Hij die opzettelijk een gerechtelijke lijkschouwing belet, belemmert of
verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden
of geldboete van de derde categorie.
Artikel 191
Hij die opzettelijk iemand, op openbaar gezag of krachtens rechterlijke
uitspraak of beschikking van de vrijheid beroofd, bevrijdt of bij zijn
zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 192
1. Hij die, wettelijk als getuige, als deskundige of als tolk
opgeroepen, opzettelijk niet voldoet aan enige wettelijke verplichting
die hij als zodanig te vervullen heeft, wordt gestraft:
1°. in strafzaken met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden
of geldboete van de derde categorie;
2°. in andere zaken met gevangenisstraf van ten hoogste vier
maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Hij die na de totstandkoming van een afspraak met de officier van
justitie ingevolge artikel 226h, derde lid, of artikel 226k, eerste
lid, van het Wetboek van Strafvordering wettelijk als getuige
opgeroepen, opzettelijk niet voldoet aan zijn verplichting te
verklaren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar
of geldboete van de vijfde categorie.
3. Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is niet van
toepassing op de partij in een burgerlijke procedure die, wanneer zij
als getuige wordt gehoord, weigert op de haar gestelde vragen te
antwoorden.
Artikel 192a
Hij die opzettelijk niet voldoet aan de vordering van een parlementaire
enquêtecommissie tot het hebben van inzage in of het nemen van afschrift
van of het op andere wijze kennisnemen van documenten wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden of geldboete van de tweede
categorie.
Artikel 192b
Hij die opzettelijk niet voldoet aan een vordering van een parlementaire
enquêtecommissie tot het verstrekken van schriftelijke inlichtingen, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete
van de tweede categorie.
Artikel 192c
Hij die opzettelijk een parlementaire enquêtecommissie of door haar
aangewezen personen belet, belemmert of verhindert een plaats te betreden,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 192d
De misdrijven genoemd in de artikelen 192 tot en met 192c worden niet
vervolgd, indien zij zijn begaan door een lid van de Staten-Generaal, een
minister of een staatssecretaris.
Artikel 193
Hij die opzettelijk niet voldoet aan een wettig bevel tot overlegging van
een stuk hetwelk beweerd wordt vals of vervalst te zijn, of hetwelk dienen
moet ter vergelijking met een ander waarvan de valsheid of vervalsing
beweerd, of de echtheid ontkend of niet erkend wordt, wordt gestraft:
1°. in strafzaken met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie;
2°. in andere zaken met gevangenisstraf van ten hoogste vier maanden
of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 194
1. Hij die, in staat van faillissement verklaard of als echtgenoot van
een gefailleerde met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, of
als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk
opgeroepen tot het geven van inlichtingen, hetzij zonder geldige reden
opzettelijk wegblijft, hetzij weigert de vereiste inlichtingen te
geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen geeft, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
2. Terzake van het feit, bedoeld in het eerste lid, wordt met dezelfde
straf gestraft hij, ten aanzien van wie of ten aanzien van wiens
echtgenoot met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.
3. Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in het
eerste lid, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat
beroep worden ontzet.
Artikel 195
Hij die een recht uitoefent, wetende dat hij daarvan bij rechterlijke
uitspraak is ontzet, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 196
Hij die opzettelijk onderscheidingstekens draagt of een daad verricht
behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 197
Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige
reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift
tot ongewenste vreemdeling is verklaard of tegen hem een inreisverbod is
uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de
Vreemdelingenwet 2000, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten
hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 197a
1. Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van
toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de
Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot
het op 15 november 2000 te NewYork totstandgekomen Protocol tegen de
smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot
aanvulling van het op 15 november 2000 te NewYork totstandgekomen
Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe
gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of
ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis
wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Hij die een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich
verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de
Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot
het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige
redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
3. Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en tweede lid,
wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep, wordt
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie opgelegd en kan ontzetting worden uitgesproken van de
uitoefening van het recht het ambt te bekleden of het beroep uit te
oefenen en kan de rechter openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten.
4. Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en tweede lid,
wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt
of in vereniging wordt begaan door meerdere personen, wordt
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde
categorie opgelegd.
5. Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en tweede lid,
zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar
voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste
twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
6. Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en tweede lid,
de dood ten gevolge heeft, wordt een gevangenisstraf van het hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder Nederland mede
verstaan de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Artikel 197b
Hij die een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in
Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid
doet verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te
vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 197c
Hij die van het in artikel 197b omschreven feit een beroep of gewoonte
maakt wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 197d
Indien de schuldige de in de artikelen 197b of 197c omschreven feiten
begaat in de uitoefening van enig ambt of beroep kan de rechter tevens de
ontzetting uitspreken van de uitoefening van het recht het ambt te
bekleden of het beroep uit te oefenen en de openbaarmaking van zijn
uitspraak gelasten.
Artikel 198
1. Hij die opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop
gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring onttrekt of, wetende
dat het daaraan onttrokken is, verbergt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk enig
krachtens de wet in beslag genomen goed vernielt, beschadigt of
onbruikbaar maakt.
3. Met dezelfde straf wordt gestraft de bewaarder die opzettelijk een
van deze feiten pleegt of toelaat, of de dader als medeplichtige ter
zijde staat.
Artikel 199
1. Hij die opzettelijk zegels waarmede voorwerpen door of vanwege het
bevoegd openbaar gezag verzegeld zijn, verbreekt, opheft of
beschadigt, of de door zodanig zegel bewerkte afsluiting op andere
wijze verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. De bewaarder die opzettelijk het feit pleegt of toelaat of de dader
als medeplichtige ter zijde staat wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Indien het feit ten gevolge van onachtzaamheid van de bewaarder
gepleegd is, wordt deze gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 200
1. Hij die opzettelijk zaken, bestemd om voor de bevoegde macht tot
overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers die
voortdurend of tijdelijk op openbaar gezag bewaard worden, of hetzij
aan een ambtenaar, hetzij aan een ander in het belang van de openbare
dienst zijn ter hand gesteld, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt
of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Onder bevoegde macht wordt mede verstaan: een internationaal
gerecht dat zijn rechtsmacht ontleent aan een verdrag waarbij het
Koninkrijk partij is.
Artikel 201
Hij die opzettelijk brieven of andere stukken, aan een post- of
telegraafkantoor bezorgd of in een postbus gestoken, aan hun bestemming
onttrekt, opent of beschadigt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 202
Indien de schuldige aan een der in de artikelen 198-201 omschreven
misdrijven zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft of het
goed onder zijn bereik brengt door middel van braak, verbreking of
inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum,
kan de straf met ten hoogste een jaar gevangenisstraf worden verhoogd.
Artikel 203
Hij die in tijd van vrede opzettelijk desertie van een krijgsman in dienst
van het Rijk uitlokt door een der in artikel 47, eerste lid, onder 2°,
vermelde middelen, of bevordert op enige in artikel 48 vermelde wijze,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 204
Hij die, in tijd van vrede, opzettelijk oproer of muiterij van
krijgslieden, in dienst van het Rijk, uitlokt door een der in artikel 47,
eerste lid, onder 2°, vermelde middelen, of bevordert op enige in artikel
48 vermelde wijze, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 205
1. Hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde
krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in het
eerste lid, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat
beroep worden ontzet.
3. Indien de gewapende strijd waarvoor wordt geworven, het plegen van
een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld
op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.
Artikel 206
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. hij die zich opzettelijk voor de dienst bij de krijgsmacht
dan wel voor enige werkzaamheid uit hoofde van burgerdienstplicht
ongeschikt maakt of laat maken;
2°. hij die een ander op diens verzoek opzettelijk voor die
dienst dan wel voor zodanige werkzaamheid ongeschikt maakt.
2. Indien in het laatste geval het feit de dood ten gevolge heeft,
wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vierde categorie opgelegd.
Titel IX. Meineed
Artikel 207
1. Hij die in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een
verklaring onder ede vordert of daaraan rechtsgevolgen verbindt,
mondeling of schriftelijk, persoonlijk of door een bijzonder daartoe
gemachtigde, opzettelijk een valse verklaring onder ede aflegt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vierde categorie.
2. Indien de valse verklaring is afgelegd in een strafzaak ten nadele
van de beklaagde of verdachte, wordt de schuldige gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
3. Met de eed staat gelijk de belofte of bevestiging die krachtens de
wet voor de eed in de plaats treedt.
4. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 207a
1. Hij die in de gevallen waarin door of krachtens een verdrag waarbij
het Koninkrijk partij is, een verklaring onder ede of onder een
daarvoor in de plaats tredende bevestiging of belofte wordt gevorderd,
voor een internationaal gerecht mondeling of schriftelijk, persoonlijk
of door een bijzonder daartoe gemachtigde, opzettelijk een valse
verklaring in die vorm aflegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. De leden 2 en 4 van artikel 207 zijn van toepassing.
Artikel 207b
1. Hij die in de gevallen waarin door of krachtens een verdrag een
verklaring onder ede of onder een daarvoor in de plaats tredende
bevestiging of belofte wordt gevorderd, in Nederland, per
videoconferentie, voor een rechterlijke autoriteit van een andere
staat mondeling, persoonlijk, opzettelijk een valse verklaring aflegt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vierde categorie.
2. Artikel 207, tweede en vierde lid, is van toepassing.
3. Geen vervolging vindt plaats dan op klacht van de rechterlijke
autoriteit voor wie de valse verklaring werd afgelegd. Artikel 66
blijft met betrekking tot de in dit lid bedoelde klacht buiten
toepassing.
Titel X. Valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten
Artikel 208
Hij die muntspeciën of munt- of bankbiljetten namaakt of vervalst, met het
oogmerk om die muntspeciën of munt- of bankbiljetten als echt en
onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 209
Hij die opzettelijk als echte en onvervalste muntspeciën of munt- of
bankbiljetten uitgeeft muntspeciën of munt- of bankbiljetten die hij zelf
heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen
hij ze ontving, bekend was, of deze, met het oogmerk om ze als echt en
onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, ontvangt, zich verschaft, in
voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 210
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk muntspeciën of munt- of
bankbiljetten welke bestemd zijn om als wettig betaalmiddel in omloop te
worden gebracht, in omloop brengt of, teneinde ze in omloop te brengen,
ontvangt, zich verschaft, in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert
of uitvoert, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 211 [Vervallen per 23-05-2001]
Artikel 212 [Vervallen per 02-05-1932]
Artikel 213
Hij die opzettelijk valse of vervalste muntspeciën of valse of vervalste
munt- of bankbiljetten uitgeeft, wordt, behoudens artikel 209, gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 214
Hij die stoffen, voorwerpen of gegevens vervaardigt, ontvangt, zich
verschaft of voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot
het namaken of vervalsen van muntspeciën of van munt- of bankbiljetten,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 214bis
Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven misdrijven
worden:
1°. de valse of vervalste muntspeciën;
2°. de valse of vervalste munt- of bankbiljetten;
3°. de stoffen, voorwerpen of gegevens, uit hun aard bestemd tot het
namaken of vervalsen van muntspeciën of van munt- of bankbiljetten;
voor zover daarmede het misdrijf is gepleegd of zij het voorwerp daarvan
hebben uitgemaakt, verbeurd verklaard, ongeacht aan wie de voorwerpen
toebehoren.
Artikel 215
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 208 tot en met 210
omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid,
onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Titel XI. Valsheid in zegels en merken
Artikel 216
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft:
1°. hij die van rijkswege uitgegeven zegels namaakt of vervalst,
met het oogmerk om die zegels als echt en onvervalst te gebruiken
of door anderen te doen gebruiken.
2°. hij die, met gelijk oogmerk, zodanige zegels vervaardigt door
wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op zegels die
worden uitgegeven door een verlener van de universele postdienst als
bedoeld in de Postwet 2009 met daarop de vermelding «Nederland»,
alsmede op zegels die ingevolge artikel 3.01, tweede lid, van de
Uitvoeringsregeling, behorende bij het op 9 september 1996 te
Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte
en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293),
worden uitgegeven door het Internationaal Verevenings- en
Coördinatieorgaan, genoemd in artikel 10, tweede lid, van dat verdrag.
Artikel 217
Met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die op platina, gouden of zilveren werken valse rijksmerken of
door de wet vereiste meestertekens plaatst of echte vervalst, met het
oogmerk om die werken te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
alsof de daarop geplaatste merken of tekens echt en onvervalst waren;
2°. hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde werken merken of
tekens plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte
stempels;
3°. hij die echte rijksmerken of door de wet vereiste meestertekens
inzet, aanvoegt of overbrengt in, aan of op andere platina, gouden of
zilveren werken dan die waaraan zij oorspronkelijk zijn aangebracht,
met het oogmerk om die werken te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken alsof de bedoelde merken of tekens oorspronkelijk daarop
waren geplaatst.
Artikel 218
Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die op aan een metrologische overeenstemmingsbeoordeling
onderworpen voorwerpen valse metrologische merken plaatst of echte
vervalst, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en
onvervalst waren;
2°. hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde voorwerpen merken
plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels.
Artikel 219
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die andere dan de in de artikelen 217 en 218 bedoelde merken,
die krachtens wettelijk voorschrift op goederen of hun verpakking
moeten of kunnen worden geplaatst, daarop valselijk plaatst of echte
vervalst, met het oogmerk om die goederen te gebruiken of door anderen
te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en onvervalst
waren;
2°. hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde goederen of hun
verpakking merken plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van
echte stempels;
3°. hij die echte merken gebruikt voor goederen of hun verpakking
waarvoor die merken niet bestemd zijn, met het oogmerk om die goederen
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de bedoelde
merken daarvoor bestemd waren.
Artikel 220
Hij die opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde
zegels, tekens of merken, of de voorwerpen waaraan zij wederrechtelijk
verbonden zijn, gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert, ten
verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa invoert, als waren
die zegels, tekens of merken echt en onvervalst en niet wederrechtelijk
vervaardigd of wederrechtelijk aan de voorwerpen verbonden, wordt gestraft
met dezelfde straffen als in de artikelen 216-219 zijn bepaald, naar de
daar gemaakte onderscheidingen.
Artikel 221
1. Hij die aan een metrologische overeenstemmingsbeoordeling
onderworpen voorwerpen ontdoet van het daarop geplaatste
afkeuringsmerk, met het oogmerk om die voorwerpen te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken als waren zij niet afgekeurd, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk deze van het
afkeuringsmerk ontdane voorwerpen gebruikt, verkoopt, te koop
aanbiedt, aflevert of ten verkoop in voorraad heeft, als waren zij
niet afgekeurd.
Artikel 222
1. Hij die van zegels als bedoeld in artikel 216 welke reeds tot
gebruik hebben gediend ontdoet van het merk bestemd om ze voor verder
gebruik ongeschikt te maken, met het oogmerk om die zegels te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken als waren zij nog niet
gebruikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die opzettelijk deze van
dat merk ontdane zegels gebruikt, verkoopt, te koop aanbiedt,
aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen het Rijk in Europa
invoert, als waren zij nog niet gebruikt.
Artikel 222bis
De bepalingen van de artikelen 216, 219, 220 en 222 zijn naar de daar
gemaakte onderscheidingen mede van toepassing, indien de daarin omschreven
feiten worden gepleegd met betrekking tot zegels of merken van Aruba,
Curaçao, Sint Maarten, een buitenlandse mogendheid of een
volkenrechtelijke organisatie.
Artikel 223
Hij die stoffen of voorwerpen voorhanden heeft waarvan hij weet dat zij
bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 216 of in artikel 222bis
in verband met artikel 216 omschreven misdrijf, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 224
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 216-222bis omschreven
misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2°
en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Titel XII. Valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken
Artikel 225
1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt
en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt
als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf
van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt
van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst
dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft,
terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift
bestemd is voor zodanig gebruik.
3. Indien een feit, omschreven in het eerste of tweede lid, wordt
gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde
gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Artikel 226
1. De schuldige aan valsheid in geschrift wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren of geldboete van de vijfde
categorie, indien zij gepleegd is:
1°. in authentieke akten;
2°. in schuldbrieven of certificaten van schuld van enige staat,
enige provincie, gemeente of openbare instelling;
3°. in aandelen of schuldbrieven of certificaten van aandeel of
schuld van enige vereniging, stichting of vennootschap;
4°. in talons, dividend- of rentebewijzen behorende tot een der
onder de beide voorgaande nummers omschreven stukken, of in de
bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven;
5°. in krediet- of handelspapier.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt
van enig in het eerste lid vermeld vals of vervalst geschrift als ware
het echt en onvervalst, dan wel opzettelijk zodanig geschrift
aflevert, voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert,
verkoopt of overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
Artikel 227
1. Hij die in een authentieke akte een valse opgave doet opnemen
aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met
het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt
van de akte als ware de inhoud in overeenstemming met de waarheid dan
wel opzettelijk de akte aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet
of redelijkerwijs moet vermoeden dat die akte bestemd is voor zodanig
gebruik.
Artikel 227a
Hij die, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar
waarheid gegevens verstrekt aan degene door wie of door wiens tussenkomst
enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, wordt, indien het
feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij
weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de verstrekte gegevens van
belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die
verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een
dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenis straf
van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 227b
Hij die, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, opzettelijk nalaat tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van
zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden
dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens
anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte
of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 228
1. De arts of verloskundige die opzettelijk een valse verklaring
afgeeft nopens een geboorte, een oorzaak van overlijden dan wel nopens
het al of niet bestaan of bestaan hebben van ziekten, zwakheden of
gebreken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de verklaring wordt afgegeven met het oogmerk om iemand in
een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen of terughouden, wordt
gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden of
geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
3. Met dezelfde straffen wordt gestraft hij die opzettelijk van de
valse verklaring gebruik maakt als ware de inhoud in overeenstemming
met de waarheid.
Artikel 229
1. Hij die een schriftelijke geneeskundige verklaring nopens een
oorzaak van overlijden, dan wel nopens het al of niet bestaan of
bestaan hebben van ziekten, zwakheden of gebreken valselijk opmaakt of
vervalst, met het oogmerk om het openbaar gezag of verzekeraars te
misleiden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijk oogmerk, van
de valse of vervalste verklaring gebruik maakt als ware zij echt en
onvervalst.
Artikel 230
1. Hij die een getuigschrift van goed gedrag, bekwaamheid, armoede,
gebreken of andere omstandigheden valselijk opmaakt of vervalst, met
het oogmerk om het te gebruiken of door anderen te doen gebruiken tot
het verkrijgen van een indienststelling of tot het opwekken van
welwillendheid en hulpbetoon, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt
van enig in het eerste lid vermeld vals of vervalst getuigschrift als
ware het echt en onvervalst.
Artikel 231
1. Hij die een reisdocument, een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht of een ander
identiteitsbewijs dat afgegeven is door een dienst of organisatie van
vitaal of nationaal belang, valselijk opmaakt of vervalst, of een
zodanig geschrift op grond van valse persoonsgegevens doet verstrekken
dan wel een zodanig geschrift dat aan hem of een ander verstrekt is,
ter beschikking stelt van een derde met het oogmerk het door deze te
doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die een reisdocument of een
identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid aflevert of voorhanden
heeft waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals
of vervalst is, dan wel opzettelijk gebruik maakt van een vals of
vervalst reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste
lid. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk en
wederrechtelijk gebruik maakt van een bij het bevoegd gezag als
vermist opgegeven of een niet op zijn naam gesteld reisdocument of
identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid.
3. Artikel 225, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 231a
1. Hij die biometrische kenmerken of biometrische persoonsgegevens
valselijk opmaakt of vervalst met het oogmerk om deze als echt en
onvervalst te gebruiken of te doen gebruiken in gevallen waarin die
kenmerken of persoonsgegevens worden gebruikt voor het vaststellen van
iemands identiteit, teneinde zijn identiteit te verhelen of de
identiteit van een ander te verhelen of misbruiken, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in gevallen waarin
biometrische kenmerken of biometrische persoonsgegevens worden
gebruikt voor het vaststellen van iemands identiteit, opzettelijk
gebruik maakt van valse of vervalste biometrische kenmerken of
biometrische persoonsgegevens als waren deze echt en onvervalst met
het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van een
ander te misbruiken of opzettelijk gebruik maakt van biometrische
kenmerken of biometrische persoonsgegevens van een ander met het
oogmerk om de verdenking van een strafbaar feit op de ander of niet op
hem te doen ontstaan.
3. Artikel 225, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 231b
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens,
niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het
oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te
verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan,
wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 232
1. Hij die opzettelijk een betaalpas, waardekaart, enige andere voor
het publiek beschikbare kaart of een voor het publiek beschikbare
drager van identificerende persoonsgegevens, bestemd voor het
verrichten of verkrijgen van betalingen of andere prestaties langs
geautomatiseerde weg, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk
zichzelf of een ander te bevoordelen, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt
van de valse of vervalste pas of kaart als ware deze echt en
onvervalst, dan wel opzettelijk zodanige pas of kaart aflevert,
voorhanden heeft, ontvangt, zich verschaft, vervoert, verkoopt of
overdraagt, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de
pas of kaart bestemd is voor zodanig gebruik.
Artikel 233 [Vervallen per 28-07-1925]
Artikel 234
1. Hij die stoffen, voorwerpen of gegevens vervaardigt, ontvangt, zich
verschaft, verkoopt, overdraagt of voorhanden heeft waarvan hij weet
dat zij bestemd zijn tot het plegen van een der in de artikelen 226,
eerste lid, onderdelen 2° tot en met 5°, 231, eerste lid, 231a, eerste
lid, 231b en 232, eerste lid, omschreven misdrijven, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de
vierde categorie.
2. Artikel 225, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 235
1. Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven
misdrijven, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het
beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 225 tot en met 232
en artikel 234 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel
28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden
uitgesproken.
Titel XIII. Misdrijven tegen de burgerlijke staat
Artikel 236
1. Hij die door enige handeling opzettelijk eens anders afstamming
onzeker maakt, wordt, als schuldig aan verduistering van staat,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete
van de vierde categorie.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
3. Vervolging heeft niet plaats dan nadat een verzoek tot inroeping of
tot betwisting van staat is gedaan en de burgerlijke rechter daarop
een eindbeslissing heeft gegeven. Indien het verzoek echter door het
stilzitten van partijen onvoldoende voortgang vindt, kan vervolging
ook plaats hebben nadat de burgerlijke rechter heeft beslist dat er
een begin van bewijs is.
Artikel 237
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat;
2°. hij die een huwelijk aangaat, wetende dat de wederpartij
daardoor een dubbel huwelijk aangaat.
2. Indien hij die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat, aan de
wederpartij zijn gehuwde staat heeft verzwegen, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde
categorie.
3. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 238
De ongehuwde die een huwelijk aangaat, opzettelijk aan de wederpartij
verzwijgende dat daartegen enig wettig beletsel bestaat, wordt, indien op
grond van dat beletsel de nietigheid van het huwelijk is uitgesproken,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Titel XIV. Misdrijven tegen de zeden
Artikel 239
Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de
tweede categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:
1°. op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
2°. op een andere dan onder 1° bedoelde openbare plaats, toegankelijk
voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar;
3°. op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns
ondanks tegenwoordig is.
Artikel 240
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft hij die weet of ernstige reden heeft om te
vermoeden dat een afbeelding of voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid
is en die afbeelding of dat voorwerp:
1°. op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk
tentoonstelt of aanbiedt;
2°. aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezendt.
Artikel 240a
Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde
categorie wordt gestraft hij die een afbeelding, een voorwerp of een
gegevensdrager, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk
is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar,
verstrekt, aanbiedt of vertoont aan een minderjarige van wie hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden, dat deze jonger is dan zestien jaar.
Artikel 240b
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding - of een
gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele
gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar
nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken,
verspreidt, aanbiedt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt, invoert,
doorvoert, uitvoert, verwerft, in bezit heeft of zich door middel van
een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een
communicatiedienst de toegang daartoe verschaft.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van
de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of een
gewoonte maakt.
Artikel 240bis [Vervallen per 21-05-1986]
Artikel 240ter [Vervallen per 21-05-1986]
Artikel 241 [Vervallen per 01-10-1971]
Artikel 242
Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van
handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen
van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 243
Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid,
verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert, dan wel aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil
daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 244
Hij die met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen pleegt
die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 245
Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt
die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het
lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 246
Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het plegen of dulden van
ontuchtige handelingen, wordt, als schuldig aan feitelijke aanranding van
de eerbaarheid, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 247
Hij die met iemand van wie hij weet dat hij in staat van bewusteloosheid,
verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeert, dan wel aan een
zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn
geestvermogens lijdt dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil
daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden of met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt
ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden
van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 248
1. De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247, 248a tot en met 248f,
249 en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden
verhoogd, indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen.
2. De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247 en 248a tot en met 248f
bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd,
indien de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, een kind over wie
hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als
behorend tot zijn gezin, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of
waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende
of ondergeschikte.
3. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249,
eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde
worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen een persoon
bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.
4. De in de artikelen 242, 246 en 249, tweede lid, bepaalde
gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de
schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van
achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt
gemaakt.
5. De in de artikelen 240b, 244, 245, 248a tot en met 248f, 249,
eerste lid, en 250 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde
worden verhoogd, indien het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd
van geweld.
6. De in de artikelen 242, 243, 246, 247 en 249, tweede lid, bepaalde
gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de
schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van
achttien jaar en het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van
geweld.
7. Indien een der in de artikelen 240b, 243, 245 tot en met 247, 248a,
248b, 248f en 249 omschreven misdrijven zwaar lichamelijk letsel ten
gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van
de vijfde categorie opgelegd.
8. Indien een der in de artikelen 240b, 242, 243 tot en met 247, 248a,
248b, 248f en 249 omschreven misdrijven de dood ten gevolge heeft,
wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien jaren of geldboete van
de vijfde categorie opgelegd.
Artikel 248a
Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon
waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van
achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige
handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel 248b
Hij die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het
verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de
leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren
heeft bereikt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 248c
Hij die opzettelijk aanwezig is bij het plegen van ontuchtige handelingen
door een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel bij het
vertonen van afbeeldingen van dergelijke handelingen in een daarvoor
bestemde gelegenheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 248d
Hij die een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig
oogmerk ertoe beweegt getuige te zijn van seksuele handelingen, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel 248e
Hij die door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van
een communicatiedienst een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt,
een ontmoeting voorstelt met het oogmerk ontuchtige handelingen met die
persoon te plegen of een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij die
persoon is betrokken, te vervaardigen wordt, indien hij enige handeling
onderneemt gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 248f
Hij die door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging
met geweld of een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een
persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, met een derde
opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 248bis [Vervallen per 12-05-1971]
Artikel 248ter [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 249
1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of
pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid
toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of
ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft:
1°. de ambtenaar die ontucht pleegt met een persoon aan zijn
gezag onderworpen of aan zijn waakzaamheid toevertrouwd of
aanbevolen;
2°. de bestuurder, arts, onderwijzer, beambte, opzichter of
bediende in een gevangenis, rijksinrichting voor
kinderbescherming, weeshuis, ziekenhuis, of instelling van
weldadigheid, die ontucht pleegt met een persoon daarin
opgenomen;
3°. degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of
maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als
patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd.
Artikel 250
1. Wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vierde categorie, hij die het plegen van ontucht door zijn
minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan
zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte met een derde
opzettelijk teweegbrengt of bevordert;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete
van de vierde categorie, hij die, buiten de gevallen genoemd
onder 1°, het plegen van ontucht door een minderjarige wiens
minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met
een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert.
2. Indien de schuldige van het plegen van het misdrijf een gewoonte
maakt, kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
Artikel 250a [Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 250bis [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 250ter [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 251
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 240b tot en met 247
onderscheidenlijk 248a tot en met 250 omschreven misdrijven, kan
ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Indien de schuldige aan een der misdrijven in de artikelen 240b tot
en met 247 en 248a tot en met 250 omschreven, het misdrijf in zijn
beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden
ontzet.
Artikel 251bis [Vervallen per 01-11-1984]
Artikel 252
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of geldboete van
de derde categorie wordt gestraft:
1°. hij die aan iemand die in kennelijke staat van dronkenschap
verkeert, bedwelmende drank verkoopt of toedient;
2°. hij die een kind beneden de leeftijd van zestien jaren
dronken maakt;
3°. hij die iemand door geweld of bedreiging met geweld dwingt
tot het gebruik van bedwelmende drank.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt
de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vierde categorie.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
4. Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van
de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Artikel 253
Hij die een onder zijn wettig gezag staand kind beneden de leeftijd van
twaalf jaren aan een ander afstaat of overlaat, wetende dat het tot of bij
het uitoefenen van bedelarij, van gevaarlijke kunstverrichtingen of van
gevaarlijke of de gezondheid ondermijnende arbeid zal worden gebruikt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete
van de vierde categorie.
Artikel 254
Hij die ontuchtige handelingen pleegt met een dier wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel 254a
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft degene die een afbeelding - of een
gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een ontuchtige
handeling, waarbij een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar
zijn betrokken, verspreidt, openlijk tentoonstelt, vervaardigt,
invoert, doorvoert, uitvoert of in bezit heeft.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft degene die van het plegen van een van
de misdrijven, omschreven in het eerste lid, een beroep of een
gewoonte maakt.
Artikel 254bis [Vervallen per 31-12-1964]
Titel XV. Verlating van hulpbehoevenden
Artikel 255
Hij die opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging
hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand
brengt of laat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 256
Hij die een kind beneden de leeftijd van zeven jaren te vondeling legt of,
met het oogmerk om er zich van te ontdoen, verlaat, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van
de vierde categorie.
Artikel 257
1. Indien een der in de artikelen 255 en 256 omschreven feiten zwaar
lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden of
geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien een van deze feiten de dood ten gevolge heeft, wordt hij
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 258
Indien de schuldige aan het in artikel 256 omschreven misdrijf de vader of
de moeder is, kunnen te zijnen aanzien de in de artikelen 256 en 257
bepaalde gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd.
Artikel 259
Indien de moeder onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
bevalling haar kind kort na de geboorte te vondeling legt of, met het
oogmerk om er zich van te ontdoen, verlaat, wordt het maximum der in de
artikelen 256 en 257 vermelde gevangenisstraffen tot de helft verminderd
en wordt de in artikel 257 vermelde geldboete tot de vierde categorie
teruggebracht.
Artikel 260
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 255-259 omschreven
misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 4°,
vermelde rechten worden uitgesproken.
Titel XVI. Belediging
Artikel 261
1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door
telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan
ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen,
verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften
waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader,
als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft
gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft
kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen
belang de telastlegging eiste.
Artikel 262
1. Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt, wetende dat
het te last gelegde feit in strijd met de waarheid is, wordt, als
schuldig aan laster, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1° en 2°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 263 [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel 264 [Vervallen per 26-04-1978]
Artikel 265
1. Indien de beledigde aan het te last gelegde feit bij rechterlijk
gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeling wegens
laster uitgesloten.
2. Indien hij van het te last gelegde feit bij rechterlijk gewijsde
onherroepelijk is vrijgesproken, wordt dat gewijsde als volkomen
bewijs van de onwaarheid van het feit aangemerkt.
3. Indien tegen de beledigde wegens het hem te last gelegde feit een
strafvervolging is aangevangen, wordt de vervolging wegens laster
geschorst totdat bij gewijsde onherroepelijk over het te last gelegde
feit is beslist.
Artikel 266
1. Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of
smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift
of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of
door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden
geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
2. Niet als eenvoudige belediging strafbaar zijn gedragingen die ertoe
strekken een oordeel te geven over de behartiging van openbare
belangen, en die er niet op zijn gericht ook in ander opzicht of
zwaarder te grieven dan uit die strekking voortvloeit.
Artikel 267
De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen
kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan
aan:
1°. het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare
instelling;
2°. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening
van zijn bediening;
3°. het hoofd of een lid van de regering van een bevriende staat.
Artikel 268
1. Hij die opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid een
valse klacht of aangifte schriftelijk inlevert of in schrift doet
brengen, waardoor de eer of goede naam van die persoon wordt
aangerand, wordt, als schuldig aan lasterlijke aanklacht, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1° en 2°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 269
Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op
klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in de gevallen
voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°.
Artikel 270
1. Hij die ten aanzien van een overledene een feit pleegt dat, ware
deze nog in leven, als smaadschrift of smaad zou zijn gekenmerkt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
2. Dit misdrijf wordt niet vervolgd dan op klacht hetzij van een der
bloedverwanten of aangehuwden van de overledene in de rechte linie of
zijlinie tot de tweede graad, hetzij van zijn echtgenoot.
Artikel 271
1. Hij die een geschrift of afbeelding van beledigende of voor een
overledene smadelijke inhoud verspreidt, openlijk tentoonstelt of
aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te
worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden
heeft om te vermoeden dat de inhoud van het geschrift of de afbeelding
van zodanige aard is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap
of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig
geschrift openlijk ten gehore brengt.
3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel
in zijn beroep begaat en er tijdens het plegen van het misdrijf nog
geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de
schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden,
kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
4. De misdrijven worden niet vervolgd dan op klacht van de in artikel
269 en het tweede lid van artikel 270 aangewezen personen, behalve in
de gevallen voorzien in artikel 267, aanhef en onder 1° en 2°.
Titel XVII. Schending van geheimen
Artikel 272
1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren,
opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt
het slechts vervolgd op diens klacht.
Artikel 273
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk
1°. aangaande een onderneming van handel, nijverheid of
dienstverlening bij welke hij werkzaam is of is geweest,
bijzonderheden waarvan hem geheimhouding is opgelegd, bekend
maakt of
2°. gegevens die door misdrijf zijn verkregen uit een
geautomatiseerd werk van een onderneming van handel, nijverheid
of dienstverlening en die betrekking hebben op deze onderneming,
bekend maakt of uit winstbejag gebruikt, indien deze gegevens ten
tijde van de bekendmaking of het gebruik niet algemeen bekend
waren en daaruit enig nadeel kan ontstaan.
2. Niet strafbaar is hij die te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat
het algemeen belang de bekendmaking vereiste.
3. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van het bestuur van de
onderneming.
Artikel 273a
De persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer die een aan
zodanige instelling toevertrouwde brief, gesloten stuk of pakket
opzettelijk en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud
aan een ander bekendmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 273b
1. De persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer die
een aan zodanige instelling toevertrouwde brief, briefkaart, stuk of
pakket opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende afgeeft,
vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent, of de inhoud wijzigt of enig
daarin gesloten voorwerp zich toe-eigent, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. Indien zodanig stuk of voorwerp geldswaarde heeft, wordt de
toe-eigening gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel 273c
De persoon belast met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde
telegraafinrichting wordt gestraft:
a. met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of
geldboete van de vierde categorie, indien hij de inhoud van een aan
zodanige inrichting toevertrouwd bericht opzettelijk en
wederrechtelijk aan een ander bekendmaakt of een telegram opzettelijk
en wederrechtelijk opent, daarvan inzage neemt of de inhoud aan een
ander bekendmaakt;
b. met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien hij een aan zodanige inrichting toevertrouwd
bericht of een telegram opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende
afgeeft, vernietigt, wegmaakt, zich toe-eigent of de inhoud wijzigt.
Artikel 273d
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of
geldboete van de vierde categorie wordt gestraft de persoon werkzaam
bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een
openbare telecommunicatiedienst:
a. die opzettelijk en wederrechtelijk van gegevens kennisneemt
die door tussenkomst van zodanig netwerk of zodanige dienst zijn
opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen en die niet voor hem
zijn bestemd, zodanige gegevens voor zichzelf of een ander
overneemt, aftapt of opneemt;
b. die de beschikking heeft over een voorwerp waaraan, naar hij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een gegeven kan worden
ontleend, dat door wederrechtelijk overnemen, aftappen of opnemen
van zodanige gegevens is verkregen;
c. die opzettelijk en wederrechtelijk de inhoud van zodanige
gegevens aan een ander bekendmaakt;
d. die opzettelijk en wederrechtelijk een voorwerp waaraan een
gegeven omtrent de inhoud van zodanige gegevens kan worden
ontleend, ter beschikking stelt van een ander.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon
werkzaam bij een aanbieder van een niet-openbaar
telecommunicatienetwerk of een niet-openbare telecommunicatiedienst.
Artikel 273e
Enig in de artikelen 273a tot en met 273d bedoeld persoon die opzettelijk
toelaat dat een ander een der in deze artikelen vermelde feiten pleegt, of
die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met de
straffen en naar de onderscheidingen in die bepalingen vastgesteld.
Titel XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid
Artikel 273f
1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten
hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1°. degene die een ander door dwang, geweld of een andere
feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door
misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend
overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het
geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming
van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander
heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met
inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die
ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de
verwijdering van diens organen;
2°. degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of
opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de
controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die
ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de
leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3°. degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het
oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich
beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele
handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde
middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te
stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige
handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het
verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar
stelt;
5°. degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen
tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde
tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te
stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling
onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat
die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van
die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt,
terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft
bereikt;
6°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van
een ander;
7°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van
organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet
vermoeden dat diens organen onder de onder 1° bedoelde
omstandigheden zijn verwijderd;
8°. degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele
handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of
de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die
ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
9°. degene die een ander met een van de onder 1° genoemde
middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de
opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of
van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de
prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of
verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij
en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en
uitbuiting van strafbare activiteiten.
3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
1°. de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door
twee of meer verenigde personen;
2°. degene ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven
feiten worden gepleegd een persoon is die de leeftijd van
achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel een ander persoon
is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt;
3°. de feiten, omschreven in het eerste lid, zijn voorafgegaan,
vergezeld of gevolgd van geweld.
4. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten zwaar
lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een
ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste achttien
jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
5. Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten de dood ten
gevolge heeft, wordt levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten
hoogste dertig jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
6. Onder kwetsbare positie wordt mede begrepen een situatie waarin een
persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het
misbruik te ondergaan.
7. Artikel 251 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 274
Hij die voor eigen of vreemde rekening slavenhandel drijft of opzettelijk
daaraan middellijk of onmiddellijk deelneemt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 275
1. Hij die als schipper dienst neemt of dienst doet op een vaartuig,
wetende dat het tot het drijven van slavenhandel bestemd is, of het
daartoe gebruikende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien het vervoer de dood van een of meer slaven ten gevolge
heeft, wordt de schipper gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 276
Hij die als schepeling dienst neemt op een vaartuig, wetende dat het tot
het drijven van slavenhandel bestemd is of gebruikt wordt, of vrijwillig
in dienst blijft na die bestemming of dit gebruik te hebben vernomen,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 277
Hij die voor eigen of vreemde rekening middellijk of onmiddellijk
medewerkt tot het verhuren, vervrachten of verzekeren van een vaartuig,
wetende dat het tot het drijven van slavenhandel bestemd is, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 278
Hij die iemand over de grenzen van het Rijk in Europa voert, met het
oogmerk om hem wederrechtelijk onder de macht van een ander te brengen of
om hem in hulpeloze toestand te verplaatsen, wordt, als schuldig aan
mensenroof, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 279
1. Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over
hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd
over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt opgelegd indien list, geweld of bedreiging met
geweld is gebezigd, of indien de minderjarige beneden de twaalf jaren
oud is.
Artikel 280
1. Hij die opzettelijk een minderjarige die onttrokken is of zich
onttrokken heeft aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het
opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, verbergt of
aan de nasporing van de ambtenaren van de justitie of politie
onttrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien de minderjarige
beneden de twaalf jaren oud is, met gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Het voorgaande is niet van toepassing op
a. hem die de raad voor de kinderbescherming onverwijld de
verblijfplaats van de minderjarige meedeelt; of
b. de jeugdhulpaanbieder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet,
in zoverre hij handelt overeenkomstig de Jeugdwet
c. hem die handelt in het kader van zorgvuldige hulpverlening aan
de minderjarige.
3. Van zorgvuldige hulpverlening vormen de onverwijlde melding dat
hulp wordt verleend alsmede de onverwijlde bekendmaking van de
identiteit van de hulpverlener en zijn plaats van verblijf of
vestiging aan degene die het gezag over de minderjarige uitoefent,
bestanddelen.
Artikel 281
1. Als schuldig aan schaking wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete
van de vierde categorie, hij die een minderjarige vrouw, zonder
de wil van haar ouders of voogden doch met haar toestemming,
wegvoert, met het oogmerk om zich haar bezit in of buiten echt te
verzekeren;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie, hij die een vrouw door list, geweld of
bedreiging met geweld wegvoert, met het oogmerk om zich haar
bezit in of buiten echt te verzekeren.
2. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht.
3. De klacht geschiedt:
a. indien de vrouw tijdens de wegvoering minderjarig is, hetzij
door haarzelf, hetzij door iemand wiens toestemming zij tot het
aangaan van een huwelijk behoeft;
b. indien zij tijdens de wegvoering meerderjarig is, hetzij door
haarzelf, hetzij door haar echtgenoot.
4. Indien de schaker met de weggevoerde een huwelijk heeft gesloten,
heeft geen veroordeling plaats, dan nadat de nietigheid van het
huwelijk is uitgesproken.
Artikel 282
1. Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft
of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt
de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
4. De in dit artikel bepaalde straffen zijn ook van toepassing op hem
die opzettelijk tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving een plaats
verschaft.
Artikel 282a
1. Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft
of beroofd houdt met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of
niet te doen wordt als schuldig aan gijzeling gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft wordt hij gestraft met
levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
3. Het vierde lid van artikel 282 is toepasselijk.
Artikel 282b
1. Hij die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft
of beroofd houdt met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met
levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 282, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 282c
1. De samenspanning tot het in artikel 282b omschreven misdrijf wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 283
1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat iemand wederrechtelijk van de
vrijheid beroofd wordt of beroofd blijft, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt
de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 284
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. hij die een ander door geweld of enige andere feitelijkheid
of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid,
gericht hetzij tegen die ander hetzij tegen derden,
wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden;
2°. hij die een ander door bedreiging met smaad of smaadschrift
dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden.
2. In het geval onder 2° omschreven wordt het misdrijf niet vervolgd
dan op klacht van hem tegen wie het gepleegd is.
Artikel 284a
Hij die een ander door bedreiging met diefstal of afpersing van
splijtstof, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de
Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), gericht tegen die ander of tegen derden
wederrechtelijk dwingt iets te doen, niet te doen of te dulden, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel 285
1. Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of
diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de
algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de
verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke
aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven
gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of
geldboete van de vierde categorie.
2. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde
voorwaarde geschiedt, wordt ze gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
4. Indien het feit, omschreven in het eerste, tweede of derde lid,
wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde
gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Artikel 285a
1. Hij die opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of
afbeelding zich jegens een persoon uit, kennelijk om diens vrijheid om
naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar
een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of
ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden
afgelegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met rechter of ambtenaar wordt gelijkgesteld: een rechter bij
onderscheidenlijk een persoon in de openbare dienst van een
internationaal gerecht dat zijn rechtsmacht ontleent aan een verdrag
waarbij het Koninkrijk partij is.
Artikel 285b
1. Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op
eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te
jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de
vierde categorie.
2. Vervolging vindt niet plaats dan op klacht van hem tegen wie het
misdrijf is begaan.
Artikel 286
Bij veroordeling wegens een der in artikelen 274-282 en in het tweede lid
van artikel 285 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel
28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Titel XIX. Misdrijven tegen het leven gericht
Artikel 287
Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig
aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 288
Doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en
gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of
andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van
het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, wordt gestraft met
levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 288a
Doodslag, gepleegd met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met
levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 289
Hij die opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven
berooft, wordt, als schuldig aan moord, gestraft met levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 289a
1. De samenspanning tot het in artikel 289 omschreven misdrijf, te
begaan met een terroristisch oogmerk, alsmede het in artikel 288a
omschreven misdrijf, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 290
De moeder die, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
bevalling, haar kind bij of kort na de geboorte opzettelijk van het leven
berooft, wordt, als schuldig aan kinderdoodslag, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 291
De moeder die, ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de
ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit, haar kind bij of
kort na de geboorte opzettelijk van het leven berooft, wordt, als schuldig
aan kindermoord, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 292
De in de artikelen 290 en 291 omschreven misdrijven worden ten aanzien van
anderen die er aan deelnemen als doodslag of als moord aangemerkt.
Artikel 293
1. Hij die opzettelijk het leven van een ander op diens uitdrukkelijk
en ernstig verlangen beëindigt, wordt gestraft met een gevangenisstraf
van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien het
is begaan door een arts die daarbij voldoet aan de
zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en hiervan
mededeling doet aan de gemeentelijke lijkschouwer overeenkomstig
artikel 7, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.
Artikel 294
1. Hij die opzettelijk een ander tot zelfdoding aanzet, wordt, indien
de zelfdoding volgt, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Hij die opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam is of hem
de middelen daartoe verschaft, wordt, indien de zelfdoding volgt,
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of
geldboete van de vierde categorie. Artikel 293, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 295
1. Bij veroordeling wegens doodslag, wegens moord of wegens een der in
de artikelen 293, eerste lid, en 296 omschreven misdrijven, kan
ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Indien de schuldige aan een der misdrijven in de artikelen 287 tot
en met 289 omschreven, het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van
de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Titel XIXA. Afbreking van zwangerschap
Artikel 296
1. Hij die een vrouw een behandeling geeft, terwijl hij weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor zwangerschap kan worden
afgebroken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het feit de dood van de vrouw ten gevolge heeft, wordt
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren opgelegd of geldboete van de
vierde categorie.
3. Indien het feit is begaan zonder toestemming van de vrouw, wordt
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren opgelegd of geldboete van
de vijfde categorie.
4. Indien het feit is begaan zonder toestemming van de vrouw en tevens
haar dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren opgelegd of geldboete van de vijfde categorie.
5. Het in het eerste lid bedoelde feit is niet strafbaar, indien de
behandeling is verricht door een arts in een ziekenhuis of kliniek
waarin zodanige behandeling volgens de Wet afbreking zwangerschap mag
worden verricht.
Artikel 297 [Vervallen per 01-11-1984]
Artikel 298 [Vervallen per 01-11-1984]
Artikel 299 [Vervallen per 07-04-1986]
Titel XX. Mishandeling
Artikel 300
1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt
de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren
of geldboete van de vierde categorie.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde
categorie.
4. Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de
gezondheid.
5. Poging tot dit misdrijf is niet strafbaar.
Artikel 301
1. Mishandeling gepleegd met voorbedachten rade wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt
de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vierde categorie.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 302
1. Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toebrengt, wordt, als schuldig aan zware mishandeling, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 303
1. Zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de
vijfde categorie.
2. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 304
De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een
derde worden verhoogd:
1°. ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn
moeder, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
zijn echtgenoot, zijn levensgezel, zijn kind, een kind over wie hij
het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als
behorend tot zijn gezin;
2°. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende
of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3°. indien het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor het
leven of de gezondheid schadelijke stoffen.
Artikel 304a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in artikel 302 of 303, is begaan
met een terroristisch oogmerk, wordt de in dat artikel bepaalde tijdelijke
gevangenisstraf met de helft verhoogd en wordt, indien op het misdrijf een
tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren is gesteld,
levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren
opgelegd.
Artikel 304b
1. De samenspanning tot het in artikel 303 omschreven misdrijf, te
begaan met een terroristisch oogmerk, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 305
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301 en 303 omschreven
misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2°
en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 306
Zij die opzettelijk deelnemen aan een aanval of vechterij waarin
onderscheiden personen zijn gewikkeld, worden, behoudens ieders
verantwoordelijkheid voor de bijzondere door hem bedreven feiten,
gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien de aanval of vechterij alleen zwaar
lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
vierde categorie, indien de aanval of vechterij iemands dood ten
gevolge heeft.
Titel XXI. Veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld
Artikel 307
1. Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete
van de vierde categorie.
2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 308
1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk
letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of
beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 309
Indien de in deze titel omschreven misdrijven worden gepleegd in de
uitoefening van enig ambt of beroep, kan de gevangenisstraf met een derde
worden verhoogd, kan ontzetting worden uitgesproken van de uitoefening van
het beroep waarin het misdrijf is gepleegd, en kan de rechter de
openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten.
Titel XXII. Diefstal en stroperij
Artikel 310
Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort
wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 311
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. diefstal van vee uit de weide;
2°. diefstal bij gelegenheid van brand, ontploffing, watersnood,
schipbreuk, stranding, spoorwegongeval, oproer, muiterij of
oorlogsnood;
3°. diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een
woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door
iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevindt;
4°. diefstal door twee of meer verenigde personen;
5°. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats
van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder
zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of
inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals
kostuum;
6°. diefstal met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor
te bereiden of gemakkelijk te maken.
2. Indien de onder 3° omschreven diefstal vergezeld gaat van een der
in onder 4° en 5° vermelde omstandigheden, wordt gevangenisstraf van
ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
Artikel 312
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of
gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd
met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere
deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt opgelegd:
1°. indien het feit wordt gepleegd hetzij gedurende de voor de
nachtrust bestemde tijd in een woning of op een besloten erf
waarop een woning staat; hetzij op de openbare weg; hetzij in een
spoortrein die in beweging is;
2°. indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
3°. indien de schuldige zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van
valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum;
4°. indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
5°. indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een
terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
3. Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt opgelegd, indien het feit de dood ten gevolge
heeft.
Artikel 313
Bij veroordeling wegens diefstal kan ontzetting van de in artikel 28,
eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 314
1. Hij die, zonder geweld of bedreiging met geweld tegen personen,
geheel of ten dele aan een ander toebehorende klei, bagger, ongesneden
veen, zand, aarde, grind, puin, mestspeciën, zoden, plaggen, heide,
helm, wier, riet, biezen, mos, onbewerkt en niet vervoerd hak- of
sprokkelhout, ongeplukte of afgevallen boomvruchten of bladeren, te
veld staand gras of te veld staande of na de oogst achtergebleven
veldvruchten wegneemt, met het oogmerk om zich die voorwerpen
wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan stroperij,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een maand of geldboete
van de tweede categorie.
2. Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de
tweede categorie.
Artikel 315
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. stroperij gepleegd met behulp van vaartuigen, wagens, trek-
of lastdieren;
2°. stroperij gepleegd onder een of meer der in artikel 311,
eerste lid, onder 2°-5°, vermelde omstandigheden.
2. Ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°,
vermelde rechten kan worden uitgesproken.
Artikel 316
1. Indien de dader van of medeplichtige aan een der in deze titel
omschreven misdrijven de niet van tafel en bed of van goederen
gescheiden echtgenoot is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd,
is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige
uitgesloten.
2. Indien hij zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden
echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie,
hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging, voor
zover hem betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van
degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
3. Indien het vorige lid van toepassing is, neemt de termijn bedoeld
in artikel 66 een aanvang op de dag nadat de identiteit van de
verdachte aan de tot de klacht gerechtigde bekend werd.
Titel XXIII. Afpersing en afdreiging
Artikel 317
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld iemand dwingt hetzij
tot de afgifte van enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan
een derde toebehoort, hetzij tot het aangaan van een schuld of het
teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen
van gegevens, wordt, als schuldig aan afpersing, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die de dwang, bedoeld in het
eerste lid, uitoefent door de bedreiging dat gegevens die door middel
van een geautomatiseerd werk zijn opgeslagen, onbruikbaar of
ontoegankelijk zullen worden gemaakt of zullen worden gewist.
3. De bepalingen van het tweede en derde lid van artikel 312 zijn op
dit misdrijf van toepassing.
Artikel 318
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door bedreiging met smaad, smaadschrift of openbaring van
een geheim iemand dwingt hetzij tot de afgifte van enig goed dat
geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, hetzij tot
het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij
tot het ter beschikking stellen van gegevens, wordt als schuldig aan
afdreiging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch
misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het
feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
3. Dit misdrijf wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie
het gepleegd is.
Artikel 319
De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven
van toepassing.
Artikel 320
Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven misdrijven, kan
ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde
rechten worden uitgesproken.
Titel XXIV. Verduistering
Artikel 321
Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft,
wederrechtelijk zich toeëigent, wordt, als schuldig aan verduistering,
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 322
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn
persoonlijke dienstbetrekking of van zijn beroep, of tegen geldelijke
vergoeding onder zich heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 322a
Indien een der in de artikelen 321 en 322 omschreven feiten wordt gepleegd
met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, wordt de op het feit gestelde gevangenisstraf met
een derde verhoogd.
Artikel 323
Verduistering gepleegd door hem wie het goed uit noodzaak in bewaring is
gegeven, of door voogden, curators, bewindvoerders, executeurs van een
nalatenschap, door de rechter benoemde vereffenaars van een nalatenschap
of gemeenschap of beheerders van instellingen van weldadigheid of van
stichtingen, ten opzichte van enig goed dat zij als zodanig onder zich
hebben, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 323a
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel
door of vanwege de overheid dan wel door of vanwege een volkenrechtelijke
organisatie zijn verstrekt, aanwendt voor andere doeleinden dan waarvoor
zij zijn verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 324
De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven
van toepassing.
Artikel 325
1. Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven
misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak
gelasten en ontzetting uitspreken van de in artikel 28, eerste lid,
onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten.
2. Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van
de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Titel XXV. Bedrog
Artikel 326
1. Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een
valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een
samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig
goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen
van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen
van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Indien het feit wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch
misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het
feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
Artikel 326a
Hij die een beroep of een gewoonte maakt van het kopen van goederen met
het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking
over die goederen te verzekeren, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 326bis [Vervallen per 01-03-1993]
Artikel 326b
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die op of in een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of
nijverheid valselijk enige naam of enig teken plaatst, of de echte
naam of het echte teken vervalst, met het oogmerk om daardoor
aannemelijk te maken, dat dat werk zou zijn van de hand van degene
wiens naam of teken hij daarop of daarin aanbracht;
2°. hij die opzettelijk een werk van letterkunde, wetenschap, kunst of
nijverheid, waarop of waarin valselijk enige naam of enig teken is
geplaatst, of de echte naam of het echte teken is vervalst, verkoopt,
te koop aanbiedt, aflevert, ten verkoop in voorraad heeft of binnen
het Rijk in Europa invoert, als ware dat werk van de hand van degene
wiens naam of teken daarop of daarin valselijk is aangebracht.
Artikel 326c
1. Hij die, met het oogmerk daarvoor niet volledig te betalen, door
een technische ingreep of met behulp van valse signalen, gebruik maakt
van een dienst die via telecommunicatie aan het publiek wordt
aangeboden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk een voorwerp dat
kennelijk is bestemd, of gegevens die kennelijk zijn bestemd, tot het
plegen van het misdrijf, bedoeld in het eerste lid,
a. openlijk ter verspreiding aanbiedt;
b. ter verspreiding of met het oog op de invoer in Nederland
voorhanden heeft of
c. uit winstbejag vervaardigt of bewaart.
3. Hij die van het plegen van misdrijven als bedoeld in het tweede
lid, zijn beroep maakt of het plegen van deze misdrijven als bedrijf
uitoefent wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren en geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van
deze straffen.
Artikel 327
Hij die door listige kunstgrepen de verzekeraar in dwaling brengt ten
opzichte van omstandigheden tot de verzekering betrekking hebbende, zodat
deze een overeenkomst sluit die hij niet of niet onder dezelfde
voorwaarden zou hebben gesloten indien hij de ware staat van zaken gekend
had, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 328
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander, ten nadele van de
verzekeraar, wederrechtelijk te bevoordelen, brand sticht of een
ontploffing teweegbrengt in enig tegen brandgevaar verzekerd goed, of een
vaartuig of luchtvaartuig dat verzekerd is of waarvan de zich aan boord
bevindende zaken of de te verdienen vracht zijn verzekerd, doet zinken,
stranden of verongelukken, vernielt, onbruikbaar maakt of beschadigt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 328bis
Hij die, om het handels- of bedrijfsdebiet van zichzelf of van een ander
te vestigen, te behouden of uit te breiden, enige bedrieglijke handeling
pleegt tot misleiding van het publiek of van een bepaald persoon, wordt,
indien daaruit enig nadeel voor concurrenten van hem of van die ander kan
ontstaan, als schuldig aan oneerlijke mededinging, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 328ter
1. Hij die, anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in
dienstbetrekking of optredend als lasthebber, naar aanleiding van
hetgeen hij in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de
uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of
nalaten, een gift, belofte of dienst aanneemt dan wel vraagt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die aan iemand die, anders dan
als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking of optreedt als
lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij
de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen
of nalaten, een gift of belofte doet dan wel een dienst verleent of
aanbiedt van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij
redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn
plicht.
3. Onder handelen in strijd met zijn plicht als bedoeld in de
voorgaande leden wordt in elk geval begrepen het in strijd met de
goede trouw tegenover de werkgever of lastgever verzwijgen van het
aannemen dan wel vragen van een gift, belofte of dienst.
4. Met gelijke straf wordt gestraft hij die in het vooruitzicht van
zijn dienstbetrekking of optreden als lasthebber, indien de
dienstbetrekking of het optreden als lasthebber is gevolgd, een feit
begaat als in het eerste lid omschreven alsmede hij die dit feit
begaat na zijn dienstbetrekking of optreden als lasthebber.
5. Met gelijke straf wordt gestraft hij die een feit als in het tweede
lid omschreven begaat jegens een persoon in het vooruitzicht van een
dienstbetrekking of het optreden als lasthebber, indien deze
dienstbetrekking of dit optreden als lasthebber is gevolgd alsmede hij
die dit feit begaat jegens een persoon na diens dienstbetrekking of
optreden als lasthebber.
Artikel 328quater
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft hij die een gift of een belofte
aanneemt naar aanleiding van hetgeen hij heeft gedaan of nagelaten dan
wel zal doen of nalaten in verband met een op hem of op de persoon bij
wie hij in dienst is, rustende wettelijke plicht tot
a. het verstrekken van inlichtingen betreffende telecommunicatie
aan de ambtenaren van de justitie of politie, dan wel
b. het verlenen van medewerking aan het aftappen of opnemen van
telecommunicatie.
2. Met gelijke straf wordt gestraft hij die een ander een gift of een
belofte doet naar aanleiding van hetgeen deze heeft gedaan of
nagelaten dan wel zal doen of nalaten in verband met een op hem of op
de persoon bij wie hij in dienst is, rustende wettelijke plicht als
bedoeld in het eerste lid.
Artikel 329
Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft de verkoper die de koper bedriegt:
1°. door hem die een bepaald aangewezen voorwerp kocht, opzettelijk
iets anders daarvoor in de plaats te leveren;
2°. ten opzichte van de aard, de hoedanigheid of de hoeveelheid van
het geleverde, door het aanwenden van listige kunstgrepen.
Artikel 329bis
De houder van een cognossement die opzettelijk over verschillende
exemplaren daarvan onder bezwarende titel beschikt ten behoeve van
verschillende verkrijgers, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 330
1. Hij die eet- of drinkwaren of geneesmiddelen verkoopt, te koop
aanbiedt of aflevert, wetende dat zij vervalst zijn en die vervalsing
verzwijgende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Eet- of drinkwaren of geneesmiddelen zijn vervalst wanneer door
bijmenging van vreemde bestanddelen hun waarde of hun bruikbaarheid
verminderd is.
Artikel 331
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft de aannemer of de bouwmeester van enig
werk of de verkoper van bouwmaterialen die bij de uitvoering van het
werk of de levering van de materialen enige bedrieglijke handeling
pleegt, ten gevolge waarvan de veiligheid van personen of goederen of
de veiligheid van de staat in tijd van oorlog kan worden in gevaar
gebracht.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over het
werk of over de levering van de materialen belast, de bedrieglijke
handeling opzettelijk toelaat.
Artikel 332
1. Hij die, bij levering van benodigdheden ten dienste van de vloot of
het leger, enige bedrieglijke handeling pleegt, ten gevolge waarvan de
veiligheid van de staat in tijd van oorlog kan worden in gevaar
gebracht, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de
levering van de goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk
toelaat.
Artikel 333
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, hetgeen tot afbakening van de grenzen van erven dient
vernielt, verplaatst, verwijdert of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 334
Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen, door het verspreiden van een leugenachtig bericht de prijs
van koopwaren, fondsen of geldswaardig papier doet stijgen of dalen, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van
de vijfde categorie.
Artikel 335 [Vervallen per 18-07-1992]
Artikel 336
De koopman, de bestuurder, beherende vennoot of commissaris van een
rechtspersoon of vennootschap, die opzettelijk een onware staat of een
onware balans, winst- en verliesrekening, staat van baten en lasten of
toelichting op een van die stukken openbaar maakt of zodanige
openbaarmaking opzettelijk toelaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 336a [Vervallen per 18-07-1992]
Artikel 337
1. Hij die opzettelijk:
a. valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken,
b. waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien
van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander
recht heeft,
c. waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam
van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte
handelsnaam, zijn voorzien,
d. waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van
een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan
ook met een geringe afwijking, is nagebootst of
e. waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk
vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft,
dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen,
invoert, doorvoert of uitvoert, verkoopt, te koop aanbiedt, aflevert,
uitdeelt of in voorraad heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste één jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2. Niet strafbaar is hij die enkele waren, onderdelen daarvan of
merken als omschreven in het eerste lid in voorraad heeft uitsluitend
voor eigen gebruik.
3. Indien de schuldige van het plegen van het misdrijf, genoemd in het
eerste lid, zijn beroep maakt of het plegen van dit misdrijf als
bedrijf uitoefent, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Indien door het plegen van het misdrijf, genoemd in het eerste lid,
gemeen gevaar voor personen of goederen te duchten is, wordt de
schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 338
De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven
van toepassing.
Artikel 339
1. Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven
misdrijven, kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak
gelasten en de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het
beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 326, 328, 331 en
332 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste
lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Titel XXVI. Benadeling van schuldeisers of rechthebbenden
Artikel 340
Hij die in staat van faillissement is verklaard, wordt, als schuldig aan
eenvoudige bankbreuk, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een
jaar of geldboete van de vijfde categorie:
1°. indien zijn verteringen buitensporig zijn geweest;
2°. indien hij, met het oogmerk om zijn faillissement uit te stellen,
wetende dat het daardoor niet kon worden voorkomen, op bezwarende
voorwaarden geldopnemingen heeft gedaan;
3°. indien hij de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarmee
hij ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek een
administratie gevoerd heeft en de boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers die hij ingevolge dat artikel bewaard heeft, niet in
ongeschonden staat te voorschijn brengt.
Artikel 341
Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft hetzij met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en geldboete van de vijfde
categorie, hetzij met één van deze straffen, hij:
a. die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter
bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers:
1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet
verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de
boedel onttrokken heeft of onttrekt;
2°. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de
waarde heeft vervreemd;
3°. ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip
waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen,
een van zijn schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of
bevoordeelt;
4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en
gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
b. te wiens aanzien de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen
van toepassing is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting
van de rechten die zijn schuldeisers jegens de boedel kunnen doen
gelden:
1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet
verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de
boedel onttrokken heeft of onttrekt;
2°. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de
waarde heeft vervreemd;
3°. ter gelegenheid van de toepassing van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of op een tijdstip
waarop hij wist dat hij niet zou kunnen voortgaan met het betalen
van zijn schulden, een van zijn schuldeisers op enige wijze
bevoordeeld heeft of bevoordeelt;
4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en
gegevensdragers in dat artikel bedoeld.
Artikel 342
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van
faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
1°. indien hij heeft medegewerkt of zijn toestemming gegeven tot enige
handeling, in strijd met enige wettige bepaling van statuten of
reglementen, waaraan de door de rechtspersoon geleden verliezen geheel
of grotendeels zijn te wijten;
2°. indien hij, met het oogmerk om het faillissement van de
rechtspersoon uit te stellen, wetende dat het daardoor niet kon worden
voorkomen, heeft medegewerkt of zijn toestemming gegeven tot het doen
van geldopnemingen op bezwarende voorwaarden;
3°. indien aan hem te wijten is, dat aan de in artikel 10, eerste lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet
op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel
10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven
verplichtingen niet is voldaan of dat de boeken, bescheiden en andere
gegevensdragers, waarmee volgens die artikelen administratie gevoerd
is, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge
die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te
voorschijn gebracht.
Artikel 343
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke in staat van
faillissement is verklaard, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien hij ter
bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de
rechtspersoon:
1°. hetzij lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet
verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel
onttrokken heeft of onttrekt;
2°. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde
heeft vervreemd;
3°. ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop
hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, een van de
schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt;
4°. niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende
verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie
ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek, artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel
buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid,
van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn
brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die
artikelen bedoeld.
Artikel 344
Hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden en
geldboete van de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen wordt
gestraft hij die:
1°. in geval van faillissement, of in het vooruitzicht daarvan, indien
het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten der schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekt, of
betaling aanneemt, hetzij van een niet opeisbare schuld, hetzij van
een opeisbare schuld, in het laatste geval wetende dat het
faillissement van de schuldenaar reeds was aangevraagd of ten gevolge
van overleg met de schuldenaar;
2°. bij verificatie van de schuldvorderingen in geval van
faillissement, een niet bestaande schuldvordering voorwendt of een
bestaande tot een verhoogd bedrag doet gelden;
3°. in geval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, of in het vooruitzicht daarvan, indien de
toepassing wordt uitgesproken, ter bedrieglijke verkorting van de
rechten die de schuldeisers jegens de boedel kunnen doen gelden, enig
goed aan de boedel onttrekt, of betaling aanneemt op een vordering ten
aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, hetzij niet
opeisbaar, hetzij opeisbaar, in het laatste geval wetende dat het
verzoek tot het van toepassing verklaren van de
schuldsaneringsregeling natuurlijke personen reeds was ingediend of
tengevolge van overleg met de schuldenaar;
4°. bij de verificatie van vorderingen in de schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen, een niet bestaande schuldvordering voorwendt of
een bestaande tot een verhoogd bedrag doet gelden.
Artikel 345
1. De schuldeiser die tot een aangeboden gerechtelijk akkoord
toetreedt ten gevolge van een overeenkomst hetzij met de schuldenaar,
hetzij met een derde, waarbij hij bijzondere voordelen heeft bedongen,
wordt, in geval van aanneming van het akkoord, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde
categorie.
2. Gelijke straf wordt in hetzelfde geval toegepast op de schuldenaar
of, indien deze een rechtspersoon is, op de bestuurder of commissaris,
die zodanige overeenkomst sluit.
Artikel 346 [Vervallen per 12-01-1956]
Artikel 347
De bestuurder of commissaris van een rechtspersoon die, buiten het geval
van artikel 342, zijn medewerking heeft verleend of zijn toestemming
gegeven tot enige handeling in strijd met enige wettige bepaling van de
statuten of reglementen, tengevolge waarvan de rechtspersoon ernstig
nadeel ondervindt, wordt gestraft met geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 348
1. Hij die opzettelijk zijn eigen goed of, ten behoeve van degene aan
wie het toebehoort, een hem niet toebehorend goed onttrekt aan een
pandrecht, een retentierecht of een recht van vruchtgebruik of gebruik
van een ander, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste
een jaar en zes maanden.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk een goed dat
is onderworpen aan een pandrecht, een retentierecht of een recht van
vruchtgebruik of gebruik van een ander, vernielt, beschadigt of
onbruikbaar maakt.
3. De bepaling van artikel 316 is op deze misdrijven van toepassing.
Artikel 349
1. Bij veroordeling wegens een der in deze titel omschreven
misdrijven, kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het
beroep waarin hij het misdrijf begaan heeft.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 341, 343 en 344
omschreven misdrijven, kan de schuldige worden ontzet van de in
artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten.
3. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 340-345 omschreven
misdrijven, kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden
gelast.
Artikel 349bis [Vervallen per 01-11-1912]
Artikel 349ter [Vervallen per 01-11-1912]
Artikel 349quater [Vervallen per 01-11-1912]
Titel XXVII. Vernieling of beschadiging
Artikel 350
1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt
of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van
de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk en
wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt.
Artikel 350a
1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk gegevens die door middel van
een geautomatiseerd werk of door middel van telecommunicatie zijn
opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen, verandert, wist,
onbruikbaar of ontoegankelijk maakt, dan wel andere gegevens daaraan
toevoegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Artikel 138b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
3. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk gegevens ter beschikking
stelt of verspreidt die zijn bestemd om schade aan te richten in een
geautomatiseerd werk, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
4. Niet strafbaar is degeen die het feit, bedoeld in het derde lid,
pleegt met het oogmerk om schade als gevolg van deze gegevens te
beperken.
Artikel 350b
1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat gegevens die door middel van
een geautomatiseerd werk of door middel van telecommunicatie zijn
opgeslagen, worden verwerkt of overgedragen, wederrechtelijk worden
veranderd, gewist, onbruikbaar of ontoegankelijk gemaakt, dan wel dat
andere gegevens daaraan worden toegevoegd, wordt, indien daardoor
ernstige schade met betrekking tot die gegevens wordt veroorzaakt,
gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een maand of
geldboete van de tweede categorie.
2. Hij aan wiens schuld te wijten is dat gegevens wederrechtelijk ter
beschikking gesteld of verspreid worden die zijn bestemd om schade aan
te richten in een geautomatiseerd werk, wordt gestraft met
gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete
van de tweede categorie.
Artikel 350c
1. Hij die opzettelijk enig geautomatiseerd werk of enig werk voor
telecommunicatie vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, stoornis
in de gang of in de werking van zodanig werk veroorzaakt, of een ten
opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of
geldboete van de vierde categorie, indien daardoor wederrechtelijk
verhindering of bemoeilijking van de opslag, verwerking of overdracht
van gegevens of stoornis in een telecommunicatienetwerk of in de
uitvoering van een telecommunicatiedienst, ontstaat.
2. Artikel 138b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.
Artikel 350d
Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie wordt gestraft hij die, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf
als bedoeld in artikel 350a, eerste lid, of 350c wordt gepleegd:
a. een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of
ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, vervaardigt,
verkoopt, verwerft, invoert, verspreidt of anderszins ter beschikking
stelt of voorhanden heeft, of
b. een computerwachtwoord, toegangscode of daarmee vergelijkbaar
gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd
werk of een deel daarvan, vervaardigt, verkoopt, verwerft, invoert,
verspreidt of anderszins ter beschikking stelt of voorhanden heeft.
Artikel 351
Hij die spoorweg- of elektriciteitswerken, geautomatiseerde werken of
werken voor telecommunicatie, werken dienend tot waterkering, waterlozing,
gas- of waterleiding of riolering, voor zover deze werken ten algemenen
nutte gebezigd worden, dan wel goederen of werken ten behoeve van de
landsverdediging, opzettelijk en wederrechtelijk vernielt, beschadigt,
onbruikbaar maakt, onklaar maakt of weg maakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 351bis
Hij aan wiens schuld te wijten is dat enig in het vorig artikel bedoeld
goed of werk, vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt, onklaar gemaakt
of weggemaakt wordt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 352
Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw, vaartuig of zijn
lading, installatie ter zee of luchtvaartuig dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of onklaar
maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel 353
De bepaling van artikel 316 is op de in deze titel omschreven misdrijven
van toepassing.
Artikel 354
Indien een der in deze titel omschreven misdrijven arglistig gepleegd
wordt, of daarvan levensgevaar voor een ander is te duchten, kan de
gevangenisstraf met een derde worden verhoogd.
Artikel 354a
1. Indien een der in de artikelen 350, 350a, 351, 352 en 354
omschreven feiten wordt gepleegd met het oogmerk om een terroristisch
misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken, wordt de op het
feit gestelde gevangenisstraf met een derde verhoogd.
2. Indien een feit strafbaar gesteld in de artikelen 350, 350a, 351,
352 of 354 is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de op het
feit gestelde gevangenisstraf met de helft verhoogd.
Titel XXVIII. Ambtsmisdrijven
Artikel 355
Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie, worden gestraft de hoofden van ministeriële departementen:
1°. die hun medeondertekening verlenen aan koninklijke besluiten of
koninklijke beschikkingen, wetende dat daardoor de Grondwet of andere
wetten of algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat
worden geschonden;
2°. die uitvoering geven aan koninklijke besluiten of koninklijke
beschikkingen, wetende dat deze niet van de vereiste medeondertekening
van een der hoofden van de ministeriële departementen zijn voorzien;
3°. die beschikkingen nemen of bevelen geven of bestaande
beschikkingen of bevelen handhaven, wetende dat daardoor de Grondwet
of andere wetten of algemene maatregelen van inwendig bestuur van de
staat worden geschonden;
4°. die opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan de bepalingen van
de Grondwet of andere wetten of algemene maatregelen van inwendig
bestuur van de staat, voor zover die uitvoering wegens de aard van het
onderwerp tot hun ministeriële departementen behoort of uitdrukkelijk
hun is opgedragen.
Artikel 356
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie worden gestraft de hoofden van ministeriële departementen aan
wier grove schuld te wijten is dat de in artikel 355, onder 4°, omschreven
uitvoering wordt nagelaten.
Artikel 357
De bevelhebber van de gewapende macht die weigert of opzettelijk nalaat op
de wettige vordering van het bevoegde burgerlijk gezag de onder zijn bevel
staande macht aan te wenden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 358
1. De ambtenaar die opzettelijk de bijstand van de gewapende macht
inroept tegen de uitvoering van wettelijke voorschriften, van wettige
bevelen van het openbaar gezag of van rechterlijke uitspraken of
bevelschriften, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien die uitvoering daardoor wordt verhinderd, wordt de schuldige
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 358bis [Vervallen per 16-01-1980]
Artikel 358ter [Vervallen per 16-01-1980]
Artikel 358quater [Vervallen per 16-01-1980]
Artikel 359
De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of
tijdelijk belast persoon, die opzettelijk geld of geldswaardig papier dat
hij in zijn bediening onder zich heeft, verduistert of toelaat dat het
door een ander weggenomen of verduisterd wordt, of die ander daarbij als
medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 360
De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of
tijdelijk belast persoon, die opzettelijk boeken of registers, uitsluitend
bestemd tot controle van de administratie, valselijk opmaakt of vervalst,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 361
1. De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of
tijdelijk belast persoon, die opzettelijk zaken bestemd om voor de
bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden
of registers, welke hij in zijn bediening onder zich heeft
verduistert, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, of toelaat dat
zij door een ander worden weggemaakt, vernield, beschadigd of
onbruikbaar gemaakt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde
staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren
en zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.
2. Onder bevoegde macht wordt mede verstaan: een internationaal
gerecht dat zijn rechtsmacht ontleent aan een verdrag waarbij het
Koninkrijk partij is.
Artikel 362 [Vervallen per 01-01-2015]
Artikel 363
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vijfde categorie wordt gestraft de ambtenaar:
1°. die een gift of belofte dan wel een dienst aanneemt, wetende
of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan, verleend of
aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening
iets te doen of na te laten;
2°. die een gift of belofte dan wel een dienst aanneemt, wetende
of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan, verleend of
aangeboden wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door
hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten;
3°. die een gift of belofte dan wel een dienst vraagt teneinde
hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten;
4°. die een gift of belofte dan wel een dienst vraagt ten gevolge
of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die in het vooruitzicht van
een aanstelling als ambtenaar, indien de aanstelling als ambtenaar is
gevolgd, een feit begaat als in het eerste lid, onder 1° en 3°,
omschreven.
3. Hij die een feit als omschreven in het eerste lid begaat in verband
met zijn hoedanigheid van minister, staatssecretaris, commissaris van
de Koning, gedeputeerde, burgemeester, wethouder of lid van een
algemeen vertegenwoordigend orgaan, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 364
1. De rechter die een gift, belofte of dienst aanneemt, wetende of
redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden
wordt teneinde invloed uit te oefenen op de beslissing van een aan
zijn oordeel onderworpen zaak, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. De rechter die een gift, belofte of dienst vraagt teneinde hem te
bewegen om invloed uit te oefenen op de beslissing van een aan zijn
oordeel onderworpen zaak, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie.
3. Indien de gift, belofte of dienst wordt aangenomen, wetende of
redelijkerwijs vermoedende dat deze gedaan, verleend of aangeboden
wordt om een veroordeling in een strafzaak te verkrijgen, wordt de
rechter gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
4. Indien de gift, belofte of dienst wordt gevraagd teneinde hem te
bewegen om een veroordeling in een strafzaak te verkrijgen, wordt de
rechter gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 364a
1. Met ambtenaren worden ten aanzien van de artikelen 361, 363, 365
tot en met 368 en 376 gelijkgesteld personen in de openbare dienst van
een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie.
2. Met ambtenaren worden ten aanzien van artikel 363, onder 2° en 4°,
voormalige ambtenaren gelijkgesteld.
3. Met rechter wordt ten aanzien van artikel 364 gelijkgesteld de
rechter van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke
organisatie.
Artikel 365
De ambtenaar die door misbruik van gezag iemand dwingt iets te doen, niet
te doen of te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 366
De ambtenaar die in de uitoefening van zijn bediening, als verschuldigd
aan hemzelf, aan een ander ambtenaar of aan enige openbare kas, vordert of
ontvangt of bij een uitbetaling terughoudt hetgeen hij weet dat niet
verschuldigd is, wordt, als schuldig aan knevelarij, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 367
1. De ambtenaar die, belast met de bewaking van iemand die op openbaar
gezag of krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking van de
vrijheid is beroofd, hem opzettelijk laat ontsnappen of bevrijdt of
bij zijn bevrijding of zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
vierde categorie.
2. Indien de ontsnapping, bevrijding of zelfbevrijding aan zijn schuld
te wijten is, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 368
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
vierde categorie wordt gestraft:
1°. de ambtenaar, met het opsporen van strafbare feiten belast,
die opzettelijk niet voldoet aan de vordering om van een
wederrechtelijke vrijheidsberoving te doen blijken of daarvan aan
de hogere macht opzettelijk niet onverwijld kennis geeft;
2°. de ambtenaar die, na in de uitoefening van zijn bediening
kennis te hebben bekomen dat iemand op onwettige wijze van de
vrijheid is beroofd, opzettelijk nalaat daarvan onverwijld kennis
te geven aan een ambtenaar met het opsporen van strafbare feiten
belast.
2. De ambtenaar aan wiens schuld enig in dit artikel omschreven
verzuim te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste
drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 369
Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft het hoofd van een gesticht, bestemd tot
opsluiting van veroordeelden, voorlopig aangehoudenen of gegijzelden, of
van een rijksinrichting voor kinderbescherming of een psychiatrisch
ziekenhuis, die weigert te voldoen aan een wettige vordering om iemand die
in het gesticht of psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen te vertonen, of
om inzage te geven van het register van inschrijving of van de akte
waarvan de wet de inschrijving vordert.
Artikel 370
1. De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder
inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het
besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks
binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de
vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de derde categorie.
2. Met gelijke straf wordt gestraft de ambtenaar die ter gelegenheid
van het doorzoeken van plaatsen met overschrijding van zijn
bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen,
geschriften, boeken of andere papieren onderzoekt of in beslag neemt.
Artikel 371
1. De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid, zich
doet overleggen of in beslag neemt een aan enige openbare instelling
van vervoer toevertrouwde brief, briefkaart, stuk of pakket, of een
telegrafisch bericht dat zich in handen bevindt van een persoon belast
met de dienst van een ten algemenen nutte gebezigde
telegraafinrichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de ambtenaar die, met
overschrijding van zijn bevoegdheid, zich door een persoon werkzaam
bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een
openbare telecommunicatiedienst doet inlichten ter zake van enig
verkeer dat over dat netwerk dan wel met gebruikmaking van die dienst
is geschied.
Artikel 372 [Vervallen per 01-09-2006]
Artikel 373 [Vervallen per 01-09-2006]
Artikel 374 [Vervallen per 01-09-2006]
Artikel 374bis [Vervallen per 01-09-2006]
Artikel 375 [Vervallen per 01-09-2006]
Artikel 376
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde
categorie wordt gestraft de ambtenaar die opzettelijk deelneemt,
middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen of leveranties waarover hem op
het tijdstip van de handeling geheel of ten dele het bestuur of toezicht
is opgedragen.
Artikel 377
De ambtenaar van het muntwezen, behalve de muntmeester, of degene, in
dienst van een waarborginstelling als bedoeld in artikel 7 van de
Waarborgwet 1986, die handel drijft in edele metalen of daarvan
vervaardigde voorwerpen, of opzettelijk aan zodanige handel middellijk of
onmiddellijk deelneemt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 378
Degene, in dienst van een waarborginstelling als bedoeld in artikel 7 van
de Waarborgwet 1986, die een te zijnen kantore aangeboden goud- of
zilverwerk afdrukt of natrekt of daarvan een beschrijving geeft aan een
ander dan die van ambtswege bevoegd is haar te vorderen, wordt gestraft
met geldboete van de tweede categorie.
Artikel 379
1. De ambtenaar van de burgerlijke stand die meewerkt aan iemands
huwelijksvoltrekking, wetende dat deze daardoor een dubbel huwelijk
aangaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren
of geldboete van de vierde categorie.
2. De ambtenaar van de burgerlijke stand die meewerkt aan iemands
huwelijksvoltrekking, wetende dat daartegen enig ander wettig beletsel
bestaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren
of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 380
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 355, 357 en 358
omschreven misdrijven kan ontzetting van het in artikel 28, eerste
lid, onder 3°, vermelde recht worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 359, 363, 364, 366
en 379, eerste lid, omschreven misdrijven kan ontzetting van het in
artikel 28, eerste lid, onder 4°, vermelde recht worden uitgesproken.
Titel XXIX. Scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven
Artikel 381
1. Als schuldig aan zeeroof wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, hij die als schipper dienst neemt of
dienst doet op een vaartuig, wetende dat het bestemd is of het
gebruikende om in open zee daden van geweld te plegen tegen
andere vaartuigen of tegen zich daarop bevindende personen of
goederen, zonder door een oorlogvoerende mogendheid daartoe te
zijn gemachtigd of tot de oorlogsmarine van een erkende
mogendheid te behoren;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie, hij die, bekend met deze bestemming of
dit gebruik, als schepeling dienst neemt op zodanig vaartuig of
vrijwillig in dienst blijft na daarmede bekend te zijn geworden.
2. Met het gemis van machtiging wordt gelijkgesteld het overschrijden
van de machtiging alsmede het voorzien zijn van machtigingen afkomstig
van tegen elkander oorlog voerende mogendheden.
3. Artikel 81 blijft buiten toepassing.
4. Het in de vorige leden ten aanzien van de schipper en de schepeling
bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de
gezagvoerder onderscheidenlijk het lid van de bemanning van een
luchtvaartuig. Onder vaartuig wordt in de vorige leden luchtvaartuig
begrepen en onder open zee het luchtruim daarboven.
Artikel 382
Indien de in artikel 381 omschreven daden van geweld de dood van een der
zich op het aangevallen vaartuig of luchtvaartuig bevindende personen ten
gevolge hebben, wordt de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig
en worden zij die aan de daden van geweld hebben deelgenomen, met
gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde
categorie gestraft.
Artikel 383
Hij die voor eigen of vreemde rekening een vaartuig of luchtvaartuig
uitrust met de in artikel 381 omschreven bestemming, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 384
Hij die voor eigen of vreemde rekening middellijk of onmiddellijk
medewerkt tot het verhuren, vervrachten of verzekeren van een vaartuig of
luchtvaartuig, wetende dat het de in artikel 381 omschreven bestemming
heeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of
geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 385
Hij die een Nederlands vaartuig opzettelijk in de macht van zeerovers
brengt, wordt gestraft:
1°. indien hij de schipper is met gevangenisstraf van ten hoogste
twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie;
2°. in alle andere gevallen met gevangenisstraf van ten hoogste negen
jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 385a
1. Hij die een luchtvaartuig door geweld, bedreiging met geweld of
vreesaanjaging in zijn macht brengt of houdt dan wel van zijn route
doet afwijken, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Indien twee of meer personen gezamenlijk of ten gevolge van
samenspanning het feit plegen, of indien het feit zwaar lichamelijk
letsel ten gevolge heeft, dan wel het feit is gepleegd met het oogmerk
iemand wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven of beroofd te
houden, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
3. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt levenslange
gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste dertig jaren of
geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
4. De straffen in het eerste lid bepaald, zijn toepasselijk op degene
die de in dit lid omschreven misdrijven pleegt ten aanzien van een
vaartuig, een installatie ter zee, een autobus, een trein of een ander
middel van openbaar vervoer dan wel een vrachtwagen met een
gevaarlijke lading.
Artikel 385b
1. Hij die opzettelijk een ontplofbare of anderszins gemeengevaarlijke
stof, of enig ander gemeengevaarlijk voorwerp aan boord van een
luchtvaartuig brengt of een daad van geweld begaat tegen iemand die
zich aan boord van een luchtvaartuig in vlucht bevindt, wordt
gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid
van het luchtvaartuig te duchten is;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de veiligheid
van het luchtvaartuig te duchten is en het feit zwaar lichamelijk
letsel voor een ander ten gevolge heeft;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie, indien daarvan gevaar voor de
veiligheid van het luchtvaartuig te duchten is en het feit
iemands dood ten gevolge heeft.
2. De straffen in het eerste lid bepaald, zijn toepasselijk op degene
die de in dit lid omschreven misdrijven pleegt ten aanzien van een
vaartuig en een installatie ter zee. Onder gevaar voor de veiligheid
van het luchtvaartuig wordt in het eerste lid tevens begrepen gevaar
voor de veilige vaart van het vaartuig.
Artikel 385c
Hij die opzettelijk gegevens doorgeeft waarvan hij weet of ernstige reden
heeft om te vermoeden dat zij onjuist zijn, wordt, indien daarvan gevaar
voor een luchtvaartuig in vlucht of voor de veilige vaart van een vaartuig
te duchten is, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vierde categorie.
Artikel 385d
Hij die opzettelijk een daad van geweld begaat tegen iemand die zich op
een luchthaven bevindt, wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen op de luchthaven te duchten valt;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van
de vijfde categorie, indien daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor anderen op de luchthaven te duchten valt en
het feit zwaar lichamelijk letsel voor een ander ten gevolge heeft;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien daardoor levensgevaar voor anderen op
de luchthaven te duchten valt en het feit iemands dood ten gevolge
heeft.
Artikel 386
De opvarende van een Nederlands schip die zich wederrechtelijk van het
schip meester maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 387
De schipper van een Nederlands schip die het schip aan de eigenaar of de
rederij onttrekt en ten eigen bate gebruikt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden of geldboete
van de vijfde categorie.
Artikel 388 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 389 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 389bis
1. De schipper van een Nederlands vaartuig die een scheepsverklaring
doet opmaken waarvan hij weet dat de inhoud in strijd is met de
waarheid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. De schepelingen die medewerken tot het doen opmaken van een
scheepsverklaring waarvan zij weten dat de inhoud in strijd is met de
waarheid, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 389ter
Hij die ter voldoening aan het voorschrift van het vierde lid van artikel
194, van het vijfde lid van artikel 784, van het eerste lid onder a ten
derde van artikel 786 of van het vierde lid van artikel 1303 van Boek 8
van het Burgerlijk Wetboek een schriftelijke verklaring overlegt van welke
hij weet dat de inhoud in strijd is met de waarheid, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 390
De schipper van een Nederlands vaartuig die gedurende de reis zich
opzettelijk aan het voeren van het vaartuig onttrekt, wordt, indien die
gedraging de veiligheid van de opvarenden, het vaartuig of de zaken aan
boord daarvan in gevaar brengt, gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Artikel 391 [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 392 [Vervallen per 01-10-1937]
Artikel 393 [Vervallen per 01-10-1937]
Artikel 394 [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 394bis [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 395
1. De opvarende van een Nederlands schip of zeevissersschip die aan
boord de schipper, of de schepeling die aan boord of in dienst een
meerdere in rang feitelijk aanrandt, zich met geweld of bedreiging met
geweld tegen hem verzet of hem opzettelijk van zijn vrijheid van
handelen berooft, wordt, als schuldig aan insubordinatie, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete
van de vierde categorie, indien het misdrijf of de daarmede
gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge
hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes
maanden of geldboete van de vijfde categorie, indien zij zwaar
lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge hebben.
Artikel 396
1. Insubordinatie gepleegd door twee of meer verenigde personen,
wordt, als muiterij, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zes
maanden of geldboete van de vijfde categorie, indien het door hem
gepleegde misdrijf of de daarbij door hem gepleegde
feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete
van de vijfde categorie, indien zij zwaar lichamelijk letsel ten
gevolge hebben;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of
geldboete van de vijfde categorie, indien zij de dood ten gevolge
hebben.
Artikel 397
Hij die aan boord van een Nederlands schip of zeevissersschip tot muiterij
op dat schip of vaartuig opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 398 [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 399 [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 400
1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft:
1°. de opvarende van een Nederlands vaartuig die opzettelijk niet
gehoorzaamt aan enig bevel van de schipper in het belang van de
veiligheid aan boord gegeven;
2°. de opvarende van een Nederlands vaartuig die, wetende dat de
schipper van zijn vrijheid van handelen beroofd is, hem niet naar
vermogen te hulp komt;
3°. de opvarende van een Nederlands vaartuig die, kennis dragende
van een voornemen tot het plegen van insubordinatie, opzettelijk
nalaat daarvan tijdig aan de schipper kennis te geven;
4°. de opvarende, niet zijnde schepeling, van een Nederlands
vaartuig die opzettelijk niet gehoorzaamt aan enig bevel van de
schipper tot handhaving van de orde en tucht aan boord gegeven.
2. De onder 3° vermelde bepaling is niet van toepassing indien de
insubordinatie niet is gevolgd.
Artikel 401
De in de artikelen 386, 389, 395-397 en 400 bepaalde gevangenisstraffen
kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige aan een der in
die artikelen omschreven misdrijven scheepsofficier is.
Artikel 402
De schipper van een Nederlands schip die, met het oogmerk om zich of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen of zodanige bevoordeling te bedekken,
hetzij het schip verkoopt, hetzij geld opneemt op het schip, het
scheepstoebehoren of de scheepsvoorraad, hetzij zaken aan boord van het
schip of zaken van de scheepsvoorraad verkoopt of verpandt, hetzij
verdichte schaden of uitgaven in rekening brengt, hetzij niet zorgt dat
aan boord de vereiste dagboeken overeenkomstig de wettelijke voorschriften
worden gehouden, hetzij bij het verlaten van het schip niet zorgt voor het
behoud van de scheepspapieren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 403
De schipper van een Nederlands schip die, met het oogmerk om zich of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen of zodanige bevoordeling te bedekken,
van koers verandert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 404 [Vervallen per 13-08-1973]
Artikel 405
1. De schipper van een Nederlands vaartuig die, buiten noodzaak en
buiten voorkennis van de eigenaar of de rederij, handelingen pleegt of
gedoogt, wetende dat deze het vaartuig of de zaken aan boord daarvan
aan opbrenging, aanhouding of ophouding kunnen blootstellen, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van
de derde categorie.
2. De opvarende die, buiten noodzaak en buiten voorkennis van de
schipper, met gelijke wetenschap gelijke handelingen pleegt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen maanden of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 406
De schipper van een Nederlands schip die opzettelijk buiten noodzaak aan
een opvarende niet verschaft datgene wat hij verplicht is hem te
verschaffen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren
of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 407
De schipper van een Nederlands schip die opzettelijk buiten noodzaak of in
strijd met enig wettelijk voorschrift goederen werpt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 408
Hij die zaken aan boord van een vaartuig, opzettelijk en wederrechtelijk
vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 409
De schipper die de Nederlandse vlag voert, wetende dat hij daartoe niet
gerechtigd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar
of geldboete van de derde categorie.
Artikel 410
De schipper die opzettelijk door het voeren van enig onderscheidingsteken
aan zijn vaartuig de schijn geeft alsof het een Nederlands oorlogsvaartuig
ware, of een loodsvaartuig in Nederlandse wateren of zeegaten dienst
doende, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 411
Hij die buiten noodzaak op een Nederlands vaartuig optreedt als schipper,
stuurman of machinist, wetende dat hij ingevolge wettelijk voorschrift
daartoe onbevoegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 412
De schipper van een Nederlands schip die zonder geldige reden weigert te
voldoen aan een wettelijke vordering om een beklaagde of veroordeelde
benevens de tot zijn zaak betrekkelijke stukken aan boord te nemen, wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
Artikel 413
1. De schipper van een Nederlands schip die een beklaagde of
veroordeelde die hij op een wettelijke vordering aan boord genomen
heeft, opzettelijk laat ontsnappen of bevrijdt, of bij zijn bevrijding
of zelfbevrijding behulpzaam is, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien de ontsnapping, bevrijding of zelfbevrijding aan zijn schuld
is te wijten, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 414
De schipper die de krachtens het eerste lid van artikel 358a of van
artikel 785 van het Wetboek van Koophandel op hem rustende verplichting
tot hulpverlening, opzettelijk niet nakomt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde
categorie.
Artikel 415
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 381-387, 402 en 403
omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid,
onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Artikel 415a
Indien een misdrijf, strafbaar gesteld in een der artikelen 385a tot en
met 385d, is begaan met een terroristisch oogmerk, wordt de in dat artikel
bepaalde tijdelijke gevangenisstraf met de helft verhoogd en wordt, indien
op het misdrijf een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste vijftien
jaren is gesteld, levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten
hoogste dertig jaren opgelegd.
Artikel 415b
1. De samenspanning tot de in de artikelen 385a, 385b en 385d
omschreven misdrijven, te begaan met een terroristisch oogmerk, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Titel XXX. Begunstiging
Artikel 416
1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan
wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien
van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het
vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof;
b. hij die opzettelijk uit winstbejag een door misdrijf verkregen
goed voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk
recht op of zakelijk recht ten aanzien van een door misdrijf
verkregen goed overdraagt.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk uit de
opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekt.
Artikel 417
Hij die van het plegen van opzetheling een gewoonte maakt, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde
categorie.
Artikel 417bis
1. Als schuldig aan schuldheling wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan
wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van
een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het
vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
het een door misdrijf verkregen goed betrof;
b. hij die uit winstbejag een goed voorhanden heeft of overdraagt
dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien
van een goed overdraagt, terwijl hij redelijkerwijs moet
vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betreft.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die uit de opbrengst van enig
goed voordeel trekt, terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het
een door misdrijf verkregen goed betreft.
Artikel 417ter
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 416-417bis omschreven
misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2°
en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en kan de schuldige worden
ontzet van de uitoefening van het beroep waarin hij het misdrijf begaan
heeft.
Artikel 418
Hij die enig geschrift of enige afbeelding uitgeeft van strafbare aard,
wordt gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar
of geldboete van de derde categorie, indien:
1°. de dader noch bekend is, noch op de eerste aanmaning van de
rechter-commissaris, is bekendgemaakt;
2°. de uitgever wist of moest verwachten dat de dader op het tijdstip
van de uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten het Rijk in
Europa gevestigd zou zijn.
Artikel 419
Hij die enig geschrift of enige afbeelding drukt van strafbare aard, wordt
gestraft met gevangenisstraf of hechtenis van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie, indien:
1°. de persoon op wiens last het stuk gedrukt is noch bekend is, noch
op de eerste aanmaning van de rechter-commissaris, is bekendgemaakt;
2°. de drukker wist of moest verwachten dat de persoon op wiens last
het stuk gedrukt is, op het tijdstip van de uitgave strafrechtelijk
niet vervolgbaar of buiten het Rijk in Europa gevestigd zou zijn.
Artikel 420
Indien de aard van het geschrift of de afbeelding een misdrijf oplevert
dat alleen op klacht vervolgbaar is, kan de uitgever of drukker in de
gevallen der beide voorgaande artikelen alleen vervolgd worden op klacht
van hem tegen wie dat misdrijf gepleegd is.
Titel XXXA. Witwassen
Artikel 420bis
1. Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of
verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een
voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij weet dat het
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig
misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of
omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij weet dat het
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig
misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Artikel 420ter
1. Hij die van het plegen van witwassen een gewoonte maakt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete
van de vijfde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die zich schuldig maakt aan
witwassen in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
Artikel 420quater
1. Als schuldig aan schuldwitwassen wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die van een voorwerp de werkelijke aard, de herkomst, de
vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing verbergt of
verhult, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op een
voorwerp is of het voorhanden heeft, terwijl hij redelijkerwijs
moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig is uit enig misdrijf;
b. hij die een voorwerp verwerft, voorhanden heeft, overdraagt of
omzet of van een voorwerp gebruik maakt, terwijl hij
redelijkerwijs moet vermoeden dat het voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Artikel 420quinquies
Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 420bis tot en met
420quater omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28,
eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken en
kan de schuldige worden ontzet van de uitoefening van het beroep waarin
hij het misdrijf heeft begaan.
Titel XXXI. Financieren van terrorisme
Artikel 421
1. Als schuldig aan het financieren van terrorisme wordt gestraft met
een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de
vijfde categorie:
a. hij die zich of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen
verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen verzamelt, verwerft,
voorhanden heeft of aan een ander verschaft, die geheel of
gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienen om geldelijke
steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf
of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een
terroristisch misdrijf;
b. hij die zich of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen
verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen verzamelt, verwerft,
voorhanden heeft of aan een ander verschaft, die geheel of
gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienen om geldelijke
steun te verlenen aan het plegen van een van de misdrijven
omschreven in:
- de artikelen 117 tot en met 117b alsmede artikel 285,
indien dat misdrijf is gericht tegen een internationaal
beschermd persoon of diens beschermde goederen;
- de artikelen 79 en 80 van de Kernenergiewet, de artikelen
161quater, 173a en 284a alsmede de artikelen 140, 157, 225,
310 tot en met 312, 317, 318, 321, 322 en 326, indien het
feit opzettelijk wederrechtelijk handelen betreft met
betrekking tot kernmateriaal;
- de artikelen 162, 162a, 166, 168, 282a, 352, 385a tot en
met 385d;
- de artikelen 92 tot en met 96, 108, 115, 121 tot en met
123, 140, 157, 161, 161bis, 161sexies, 164, 170, 172, 287,
288 en 289, indien het feiten betreft die worden gepleegd
door middel van het opzettelijk wederrechtelijk tot
ontlading of ontploffing brengen van een springstof of ander
voorwerp, of het laten vrijkomen, verspreiden of inwerken
van een voorwerp, waardoor levensgevaar, gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of aanzienlijke materiële
schade te duchten is.
2. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle
vermogensrechten.
Artikel 422 [Vervallen per 01-02-2006]
Artikel 423 [Vervallen per 01-02-2006]
Derde Boek. Overtredingen
Titel I. Overtredingen betreffende de algemene veiligheid van personen en
goederen
Artikel 424
1. Hij die op of aan de openbare weg of op enige voor het publiek
toegankelijke plaats tegen personen of goederen enige baldadigheid
pleegt waardoor gevaar of nadeel kan worden teweeggebracht, wordt, als
schuldig aan straatschenderij, gestraft met geldboete van de eerste
categorie.
2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten
hoogste drie dagen of geldboete van de eerste categorie worden
opgelegd.
Artikel 425
Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede
staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;
2°. hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden
van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.
Artikel 426
1. Hij die, terwijl hij in staat van dronkenschap verkeert, hetzij in
het openbaar het verkeer belemmert of de orde verstoort, hetzij eens
anders veiligheid bedreigt, hetzij enige handeling verricht waarbij,
tot voorkoming van gevaar voor leven of gezondheid van derden,
bijzondere omzichtigheid of voorzorgen worden vereist, wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van de eerste
categorie.
2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen jaar is
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijke of de in artikel 453 omschreven overtreding onherroepelijk is
geworden, wordt hij gestraft met hechtenis van ten hoogste twee weken
of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 426bis
Hij die wederrechtelijk op de openbare weg een ander in zijn vrijheid van
beweging belemmert of met een of meer anderen zich aan een ander tegen
diens uitdrukkelijk verklaarde wil blijft opdringen of hem op hinderlijke
wijze blijft volgen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een
maand of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 427
Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft:
1°. de eigenaar of gebruiker die ten opzichte van toegangen tot of
openingen van kluizen, kelders, onderaardse lokalen en ruimten, waar
die op de openbare weg uitkomen, niet de nodige voorzorgsmaatregelen
neemt ten behoeve van de veiligheid van de voorbijgangers;
2°. hij die niet zorgt dat een door hem of op zijn last op een
openbare weg gedane op- of uitgraving of een door hem of op zijn last
op de openbare weg geplaatst voorwerp behoorlijk verlicht en van de
gebruikelijke tekens voorzien is;
3°. hij die bij een verrichting op of aan de openbare weg niet de
nodige maatregelen neemt om voorbijgangers tegen mogelijk gevaar te
waarschuwen;
4°. hij die iets plaatst op of aan, of werpt of uitgiet uit een
gebouw, op zodanige wijze dat door of ten gevolge daarvan iemand die
van de openbare weg gebruik maakt, nadeel kan ondervinden;
5°. hij die op de openbare weg een rij-, trek- of lastdier laat staan,
zonder de nodige voorzorgsmaatregelen tegen het aanrichten van schade
te hebben genomen;
6°. hij die zonder verlof van het bevoegd gezag, enige openbare land-
of waterweg verspert of het verkeer daarop belemmert.
Artikel 428
Hij die, zonder verlof van de burgemeester, dan wel, in geval van een
situatie als bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio's, de
voorzitter van de veiligheidsregio of van de door deze aangewezen
ambtenaar, een of meer eigen onroerende zaken in brand steekt, wordt
gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 429
Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede
categorie wordt gestraft:
1°. hij die een vuurwapen afschiet, een vuurwerk ontsteekt of een vuur
aanlegt, voedt of onderhoudt op zo korte afstand van gebouwen of
goederen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan;
2°. hij die, anders dan in de gevallen toegelaten bij of krachtens de
Wet luchtvaart, een ballon oplaat waaraan brandende stoffen gehecht
zijn;
3°. hij die door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg gevaar
voor bos-, heide-, helm-, gras- of veenbrand doet ontstaan;
4°. hij die wederrechtelijk in oppervlaktewateren enige stof aanbrengt
waardoor nadeel kan ontstaan in verband met het gebruik dat gewoonlijk
van die wateren wordt gemaakt;
5°. hij die een vlieger oplaat of in de lucht heeft aan een lijn die
zich geheel of ten dele bevindt binnen een afstand van vijfhonderd
meter van een bovengrondse elektrische hoogspanningsleiding;
6°. hij die zich zodanig gedraagt dat gevaar voor het luchtverkeer
wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer in de
lucht wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Titel II. Overtredingen betreffende de openbare orde
Artikel 429bis [Vervallen per 01-03-2014]
Artikel 429ter [Vervallen per 01-02-1992]
Artikel 429quater
1. Hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen
discrimineert wegens hun ras, hun godsdienst, hun levensovertuiging,
hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde
categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij wiens handelen of nalaten in
de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf zonder redelijke grond,
ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat ten aanzien van personen
met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap de
erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek,
economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van
het maatschappelijk leven, wordt teniet gedaan of aangetast.
Artikel 429quinquies
Hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn zich op een verboden plaats
bevindt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 429sexies [Vervallen per 01-10-2010]
Artikel 430
Hij die zonder verlof van het bevoegd gezag een opneming doet, een
tekening of beschrijving maakt van enig militair werk, of die openbaar
maakt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 430a
Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede
openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor
het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet
geschikt is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 431
Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij die rumoer of
burengerucht verwekt waardoor de nachtrust kan worden verstoord.
Artikel 432 [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 433 [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 434 [Vervallen per 01-10-2000]
Artikel 435
Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
1°. hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn een Nederlandse
adellijke titel voert of een Nederlands ordeteken draagt;
2°. hij die zonder 's Konings verlof waar dit vereist wordt, een
vreemd ordeteken, titel, rang of waardigheid aanneemt;
3°. hij die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat,
gerechtsdeurwaarder, dan wel een der in de artikelen 7.20, 7.22,
tweede lid, 7.22a, eerste lid, en 7a.5 van de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde titels voert;
4°. hij die, door het bevoegd gezag naar zijn identificerende
persoonsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum,
geboorteplaats, adres waarop hij in de basisregistratie personen als
ingezetene staat ingeschreven of woon- of verblijfplaats opgeeft.
Artikel 435a
Hij die in het openbaar kledingstukken of opzichtige onderscheidingstekens
draagt of voert, welke uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig
streven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 435b
1. Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, gebruik maakt van
woorden, uitdrukkingen of kentekens, die aanduiden of de indruk kunnen
wekken dat zijn optreden is bevorderd dan wel de steun of de erkenning
geniet van rijkswege, vanwege Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een
buitenlandse mogendheid dan wel vanwege een volkenrechtelijke
organisatie, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of
geldboete van de tweede categorie.
2. [Vervallen.]
3. Bij veroordeling wegens de in het eerste lid omschreven
overtreding, kan openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak worden
gelast.
Artikel 435c
Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, gebruik maakt van het
rode-kruisteken of van de woorden "Rode Kruis" of "Kruis van Genève", of
van daarmede door de wetten en gebruiken van de oorlog gelijkgestelde
tekens of woorden, dan wel van tekens of woorden die daarvan een
nabootsing zijn, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 435d
Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede
categorie wordt gestraft hij die het wapen van het Zwitserse
Eedgenootschap of een teken hetwelk een nabootsing daarvan vormt,
gebruikt:
1°. hetzij als fabrieks- of handelsmerk of als onderdeel van zulk een
merk;
2°. hetzij met een doel, strijdig met de eerlijkheid in de handel;
3°. hetzij onder omstandigheden die het Zwitserse nationale gevoel
zouden kunnen krenken.
Artikel 435e
Hij die, anders dan in besloten kring, door tussenkomst van een ten
algemenen nutte of mede ten algemenen nutte gebezigde telefooninrichting,
goederen of diensten tegen betaling aanbiedt, daarbij te kennen gevend of
de indruk wekkend dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig
of ideëel doel is bestemd, wordt gestraft met geldboete van de derde
categorie.
Artikel 435f [Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 435g [Vervallen per 01-05-1971]
Artikel 436
1. Hij die, niet toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe
de wet een toelating vordert, buiten noodzaak dat beroep uitoefent,
wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
2. Hij die, toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de
wet een toelating vordert, buiten noodzaak in de uitoefening van dat
beroep de grenzen van zijn bevoegdheid overschrijdt, wordt gestraft
met geldboete van de tweede categorie.
3. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren
zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan in het geval van
het eerste lid hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van
de derde categorie, in het geval van het tweede lid hechtenis van ten
hoogste een maand of geldboete van de derde categorie worden opgelegd.
Artikel 436a [Vervallen per 01-03-2001]
Artikel 437
1. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft de bij algemene maatregel van bestuur
aangewezen handelaar die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf:
a. niet met inachtneming van de bij algemene maatregel van
bestuur te stellen regels aantekening houdt van alle gebruikte of
ongeregelde goederen die hij heeft verworven dan wel voorhanden
heeft,
b. een gebruikt of ongeregeld goed verwerft van iemand, zonder
dat diegene zijn identificerende persoonsgegevens heeft opgegeven
of zonder dat hij die gegevens in zijn administratie heeft
aangetekend,
c. nalaat zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te
geven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 552 van het
Wetboek van Strafvordering,
d. nalaat een gebruikt of ongeregeld goed dat hij heeft verworven
of voorhanden heeft, op eerste vordering van een ambtenaar als
bedoeld in onderdeel c, ter bezichtiging af te staan en deze te
laten zien waar dit goed in zijn administratie staat
ingeschreven,
e. een goed dat bij hem door of vanwege de politie met een
duidelijke schriftelijke omschrijving als door misdrijf aan de
rechthebbende is onttrokken of als verloren is aangegeven,
verwerft of voorhanden heeft,
f. aan een hem schriftelijk uitgereikt last van een ambtenaar,
zoals bedoeld in onderdeel c, tot het gedurende een daarbij
aangegeven tijd, veertien dagen niet te boven gaande, bewaren of
in bewaring geven van een goed dat hij voorhanden heeft, of aan
een hem bij die last gegeven aanwijzing, geen gevolg geeft, of
g. nalaat de van hem bij schriftelijke vordering van een
ambtenaar, zoals bedoeld in onderdeel c, gevraagde opgaven
betreffende door hem verworven of bij hem voorhanden zijnde
goederen binnen de termijn, bij de vordering gesteld, naar
waarheid te verschaffen.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de voor de handelaar uit het
eerste lid optredende persoon die een feit begaat als in dit lid onder
a tot en met g omschreven;
3. De schuldige kan worden ontzet van de uitoefening van het beroep
waarin hij de overtreding begaat.
4. Onder ongeregelde goederen worden verstaan goederen die wegens hun
aard of uitvoering, hun herkomst of de staat waarin zij verkeren, niet
tot de algemeen gangbare goederen kunnen worden gerekend.
Artikel 437bis
1. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft de handelaar die op grond van artikel 437 bij
algemene maatregel van bestuur is aangewezen en in de oefening van
zijn beroep of bedrijf:
a. een goed van een minderjarige verwerft, of
b. een goed van iemand van wie hij weet of redelijkwijs moet
vermoeden dat hij is opgenomen in een strafinrichting,
rijksinrichting voor kinderbescherming of krankzinnigengesticht,
verwerft.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft de voor de handelaar uit het
eerste lid optredende persoon die een feit begaat als in dit lid onder
a en b omschreven.
3. De schuldige kan worden ontzet van de uitoefening van het beroep
waarin hij de overtreding heeft begaan.
Artikel 437ter
1. De handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond
van artikel 437, die een verordening door de raad van een gemeente ter
bestrijding van heling uitgevaardigd en afgekondigd, overtreedt, wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van
de derde categorie.
2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die van opkopen een beroep of
gewoonte maakt, zonder daarvan te voren de burgemeester of een door
die burgemeester aangewezen ambtenaar schriftelijk in kennis te hebben
gesteld.
Artikel 437quater
Hij die enig voorschrift ter voorkoming van gevaar voor begunstiging van
misdrijven, bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het
verkeer op bepaalde daarbij aan te wijzen watergebieden vastgesteld,
overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de derde categorie.
Artikel 438
1. Hij die er zijn beroep van maakt aan personen nachtverblijf te
verschaffen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of
geldboete van de tweede categorie indien hij:
1e. nalaat zich onverwijld bij aankomst van de persoon die in de
door hem gehouden inrichting de nacht zal doorbrengen een geldig
reisdocument of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht te doen overleggen;
2e. geen doorlopend register houdt of nalaat daarin onverwijld
bij de aankomst van die persoon zijn naam, woonplaats en dag van
aankomst aan te tekenen of te doen aantekenen alsmede zelf daarin
aantekening te houden of te doen houden van de aard van het
overgelegde document, en, bij het vertrek, de dag van het
vertrek;
3e. nalaat dat register op aanvraag te vertonen aan de
burgemeester dan wel aan de door deze aangewezen ambtenaar.
2. Met dezelfde straf wordt de gelijke nalatigheid gestraft van degene
die er zijn beroep of een gewoonte van maakt aan meerderjarige
personen een terrein, daaronder begrepen iedere binnenhaven of elk
binnenwater ingericht tot het afmeren van pleziervaartuigen, al of
niet met daarbij behorende voorzieningen, ter beschikking te stellen
voor het houden van nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel
geplaatst houden van kampeermiddelen of daartoe enig bouwwerk, niet
zijnde een inrichting als bedoeld in het eerste lid, ter beschikking
stelt.
3. Op nachtverblijf, verschaft aan meereizende echtgenoten,
minderjarige kinderen of aan reisgezelschappen, is het voorgaande niet
van toepassing.
Artikel 439
1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede
categorie wordt gestraft:
1°. hij die van een krijgsman beneden de rang van officier
goederen behorende tot de kleding, uitrusting of bewapening
koopt, inruilt, als geschenk aanneemt, in pand, gebruik of
bewaring neemt, of zodanige goederen voor een krijgsman beneden
de rang van officier verkoopt, ruilt, ten geschenke, in pand,
gebruik of bewaring geeft, zonder schriftelijke vergunning door
of vanwege de bevelvoerende officier afgegeven;
2°. hij die, een gewoonte makende van het kopen van zodanige
goederen, de bij algemene maatregel van inwendig bestuur gegeven
voorschriften omtrent het daarvan te houden register niet
naleeft.
2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren
zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze overtredingen onherroepelijk is geworden, kan de straf
van hechtenis worden verdubbeld.
Artikel 440
Hij die drukwerken of andere voorwerpen in een vorm die ze op munt- of
bankbiljetten, op muntspeciën, op van rijksmerken voorziene platina,
gouden of zilveren werken, op postzegels of op reisdocumenten,
identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht of andere identiteitsbewijzen die afgegeven zijn door
een dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang of Nederlandse
identiteitskaarten doet gelijken, vervaardigt, ontvangt, zich verschaft,
in voorraad heeft, vervoert, invoert, doorvoert of uitvoert, wordt
gestraft met geldboete van de tweede categorie.
Artikel 441
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft hij die de inhoud of de strekking van hetgeen
door middel van een onder zijn beheer staande of door hem gebruikt
radio-ontvangapparaat is opgevangen en, naar hij redelijkerwijs moet
vermoeden, niet voor hem of mede voor hem bestemd is, hetzij aan een ander
meedeelt, indien hij redelijkerwijs moet vermoeden, dat dan openlijke
bekendmaking van de inhoud of de strekking volgen zal en zodanige
bekendmaking volgt, hetzij openlijk bekend maakt.
Artikel 441a
Hij die openlijk of door verspreiding van enig geschrift ongevraagd een
voorwerp als verkrijgbaar dan wel als bij hem voorhanden aanwijst en
daarbij de aandacht vestigt op de geschiktheid daarvan als technisch
hulpmiddel voor het heimelijk afluisteren, aftappen of opnemen van
gesprekken, telecommunicatie of andere gegevensoverdracht door een
geautomatiseerd werk of als onderdeel van zulk een hulpmiddel, wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de
derde categorie.
Artikel 441b
Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft hij die, gebruik makende van een daartoe
aangebracht technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op
duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, van een persoon, aanwezig op een voor
het publiek toegankelijke plaats, wederrechtelijk een afbeelding
vervaardigt.
Artikel 442
Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde
categorie wordt gestraft:
1°. hij die, surséance van betaling verkregen hebbende, eigenmachtig
daden verricht waartoe de medewerking van bewindvoerders door de wet
wordt gevorderd;
2°. de bestuurder of commissaris van een rechtspersoon welke surséance
van betaling verkregen heeft, die eigenmachtig daden verricht waartoe
de medewerking van bewindvoerders door de wet wordt gevorderd.
Artikel 442a
Hij die zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de raad voor de
kinderbescherming een kind beneden de leeftijd van zes maanden hetwelk
niet onder voogdij van een rechtspersoon staat als pleegkind opneemt,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van
de tweede categorie.
Titel III. Overtredingen betreffende het openbaar gezag
Artikel 443
Hij die een algemeen voorschrift van politie, krachtens de Gemeentewet in
buitengewone omstandigheden door de burgemeester, de voorzitter van de
veiligheidsregio of de commissaris van de Koning in de provincie
uitgevaardigd en afgekondigd, overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van
ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel 444
Hij die, wettelijk als getuige, als deskundige of als tolk opgeroepen,
wederrechtelijk wegblijft, wordt gestraft met geldboete van de eerste
categorie.
Artikel 445
Hij die in zaken van minderjarigen of van onder curatele te stellen of
gestelde personen, of van hen die in een psychiatrisch ziekenhuis zijn
opgenomen, als bloedverwant, aangehuwde, echtgenoot, voogd, curator, voor
de rechter geroepen om te worden gehoord, noch in persoon noch, waar dit
is toegelaten, door tussenkomst van een gemachtigde verschijnt, zonder
geldige reden van verschoning, wordt gestraft met geldboete van de eerste
categorie.
Artikel 446
Hij die, bij het bestaan van gevaar voor de algemene veiligheid van
personen of goederen of bij ontdekking van een misdrijf op heter daad, het
hulpbetoon weigert dat de openbare macht van hem vordert en waartoe hij,
zonder zich aan dadelijk gevaar bloot te stellen, in staat is, wordt
gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 446a
Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie wordt gestraft hij die,
1°. nadat hij een bevoegdheid als bedoeld in artikel 539b, eerste lid,
van het Wetboek van Strafvordering heeft uitgeoefend, dan wel
2°. nadat hem buiten het rechtsgebied van een rechtbank een
aangehouden verdachte of een in beslag genomen voorwerp is
overgeleverd, dan wel
3°. nadat hij buiten het rechtsgebied van een rechtbank op last van
het openbaar ministerie een persoon heeft aangehouden,
niet onverwijld en op de snelst mogelijke wijze aan een bevoegde officier
van justitie kennis geeft van de gegevens, bedoeld in artikel 539b, tweede
en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, of nalaat te trachten
ten spoedigste aanwijzingen van de officier van justitie te verkrijgen als
bedoeld in het derde lid van dat artikel.
Artikel 447
Hij die een bekendmaking, vanwege het bevoegd gezag in het openbaar
gedaan, wederrechtelijk afscheurt, onleesbaar maakt of beschadigt, wordt
gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 447a
Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
1°. hij die niet of niet behoorlijk voldoet aan enige verplichting,
opgelegd in artikel 195 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek in
verband met de artikelen 192 en 178 derde lid van Boek 8 van het
Burgerlijk Wetboek, of opgelegd in de artikelen 785 en 786 van Boek 8
van het Burgerlijk Wetboek in verband met de artikelen 782 en 178
derde lid, naast artikel 771 van Boek 8 van dat Wetboek of in de
algemene maatregelen van bestuur bedoeld in de artikelen 231 en 841
van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;
2°. hij die het brandmerk, de benaming of kentekens op een
teboekstaand schip, voorgeschreven in de onder 1° genoemde algemene
maatregel van bestuur, verwijdert, verandert dan wel onduidelijk of
onzichtbaar maakt op een andere wijze dan volgens die algemene
maatregel van bestuur geoorloofd is;
3°. hij die niet of niet behoorlijk voldoet aan de verplichting,
opgelegd in artikel 1304, tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk
Wetboek, of aan enige verplichting, opgelegd in een algemene maatregel
van bestuur, uitgevaardigd krachtens artikel 1321 van Boek 8 van het
Burgerlijk Wetboek.
Artikel 447b
Hij die een reisdocument, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht of een ander identiteitsbewijs dat
afgegeven is door een dienst of organisatie van vitaal of nationaal
belang, dat hij voorhanden heeft, waarvan hij niet de houder is, of dat
ingevolge een wettelijke bepaling moet worden ingeleverd, niet terstond
wanneer hem dit mondeling door een daartoe bevoegde ambtenaar is bevolen,
dan wel binnen veertien dagen, nadat hem dit bij aangetekend schrijven in
persoon is medegedeeld inlevert, wordt gestraft met geldboete van de
tweede categorie.
Artikel 447c
Hij die, anders dan door valsheid in geschrift, aan degene door wie of
door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt
verleend, gegevens verstrekt die naar hij weet of redelijkerwijze moet
vermoeden niet met de waarheid in overeenstemming zijn, wordt, indien deze
gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders
recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de
duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met
hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 447d
Hij die, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, nalaat tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, wordt, indien deze gegevens van belang zijn voor de
vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke
verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes
maanden of geldboete van de derde categorie.
Artikel 447e
Hij die niet voldoet aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter
inzage aan te bieden of medewerking te verlenen aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken, hem opgelegd krachtens de Wet op de
identificatieplicht, het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van
Strafrecht, de Overleveringswet, de Uitleveringswet, de Wet overdracht
tenuitvoerlegging strafvonnissen, de Penitentiaire beginselenwet, de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen of de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen, wordt gestraft met geldboete van de tweede
categorie.
Titel IV. Overtredingen betreffende de burgerlijke staat
Artikel 448
Hij die niet voldoet aan een wettelijke verplichting tot aangifte aan de
ambtenaar van de burgerlijke stand voor de registers van geboorte of
overlijden, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 449
1. De bedienaar van de godsdienst die, voordat partijen hem hebben
doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de
burgerlijke stand is voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid
daartoe betrekkelijk verricht, wordt gestraft met geldboete van de
tweede categorie.
2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren
zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten
hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie worden
opgelegd.
Titel V. Overtreding betreffende hulpbehoevenden
Artikel 450
Hij die, getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander
verkeert, nalaat deze die hulp te verlenen of te verschaffen die hij hem,
zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te kunnen duchten,
verlenen of verschaffen kan, wordt, indien de dood van de hulpbehoevende
volgt, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete
van de tweede categorie.
Titel VI. Overtredingen betreffende de zeden
Artikel 451 [Vervallen per 21-05-1986]
Artikel 451bis [Vervallen per 01-01-1988]
Artikel 451ter [Vervallen per 01-01-1970]
Artikel 451quater [Vervallen per 01-11-1984]
Artikel 452 [Vervallen per 15-06-1911]
Artikel 453
Hij die zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg
bevindt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of
geldboete van de eerste categorie.
Artikel 454 [Vervallen per 01-11-1967]
Artikel 455 [Vervallen per 01-09-1996]
Artikel 456 [Vervallen per 15-06-1911]
Artikel 457 [Vervallen per 31-12-1964]
Titel VII. Overtredingen betreffende de veldpolitie
Artikel 458
Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zijn niet uitvliegend
pluimgedierte laat lopen in tuinen of op enige grond die bezaaid, bepoot
of beplant is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 459
Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, vee laat lopen in tuinen,
hakbossen of rijswaarden, op enig wei- of hooiland of op enige grond die
bezaaid, bepoot of beplant is, of die ter bezaaiing, bepoting of
beplanting is gereedgemaakt, wordt gestraft met geldboete van de eerste
categorie.
Artikel 460
Hij die zich, zonder daartoe gerechtigd te zijn, bevindt op enige grond
die bezaaid, bepoot of beplant is, of die ter bezaaiing, bepoting of
beplanting is gereedgemaakt, of gedurende de maanden mei tot en met
oktober op enig wei- of hooiland, wordt gestraft met geldboete van de
eerste categorie.
Artikel 461
Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond
waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende
is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete
van de eerste categorie.
Titel VIII. Ambtsovertredingen
Artikel 462
De ambtenaar, bevoegd tot de uitgifte van afschriften of uittreksels van
vonnissen, die zodanig afschrift of uittreksel uitgeeft alvorens het
vonnis behoorlijk is ondertekend, wordt gestraft met geldboete van de
eerste categorie.
Artikel 463
De ambtenaar die zonder verlof van het bevoegd gezag afschrift maakt of
uittreksel neemt van geheime regeringsbescheiden of die openbaar maakt,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van
de tweede categorie.
Artikel 464
Het hoofd van een gesticht, bestemd tot opsluiting van veroordeelden,
voorlopig aangehoudenen of gegijzelden, of van een rijksinrichting voor
kinderbescherming of psychiatrisch ziekenhuis, die iemand in het gesticht
of ziekenhuis opneemt of houdt zonder zich het bevel van de bevoegde macht
of de rechterlijke uitspraak te hebben laten vertonen, of die nalaat van
deze opneming en van het bevel of de uitspraak op grond waarvan zij
geschiedt, in zijn registers de vereiste inschrijving te doen, wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de
tweede categorie.
Artikel 465
De ambtenaar van de burgerlijke stand die nalaat vóór de voltrekking van
een huwelijk zich de bewijsstukken of verklaringen te laten geven die door
enig wettelijk voorschrift worden gevorderd, wordt gestraft met geldboete
van de tweede categorie.
Artikel 466
De ambtenaar van de burgerlijke stand die in strijd handelt met enig
wettelijk voorschrift omtrent de registers of de akten van de burgerlijke
stand of omtrent de formaliteiten vóór of de voltrekking van een huwelijk,
wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 467
De ambtenaar van de burgerlijke stand die nalaat een akte in de registers
op te nemen, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.
Artikel 468
Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft:
1°. de ambtenaar van de burgerlijke stand die nalaat aan het bevoegd
gezag de opgaven te doen die enig wettelijk voorschrift van hem
vordert;
2°. de ambtenaar die nalaat aan de ambtenaar van de burgerlijke stand
de opgaven te doen die enig wettelijk voorschrift van hem vordert.
Artikel 468a
Onder ambtenaar van de burgerlijke stand wordt ten aanzien van de
artikelen 466-468 verstaan een ieder die ingevolge enig wettelijk
voorschrift met de bewaring van een register van de burgerlijke stand is
belast.
Titel IX. Scheepvaartovertredingen
Artikel 469 [Vervallen per 20-08-2013]
Artikel 470
De schipper die niet alle door of krachtens wettelijke bepalingen
gevorderde scheepspapieren, boeken, bescheiden of andere gegevensdragers
aan boord heeft, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 470a [Vervallen per 20-08-2013]
Artikel 471
1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
1°. de schipper van een Nederlands vaartuig die niet zorgt dat
aan boord van zijn vaartuig de bij de wet vereiste dagboeken
overeenkomstig de wettelijke voorschriften worden gehouden of die
dagboeken niet vertoont wanneer de wet dit vordert;
2°. de schipper van een Nederlands schip die het register van
strafbare feiten, bedoeld in artikel 539u van het Wetboek van
Strafvordering, niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften
houdt of niet vertoont wanneer de wet dit vordert;
3°. [vervallen;]
4°. de eigenaar, de rompbevrachter, de boekhouder of schipper van
een Nederlands vaartuig die weigert aan belanghebbenden op hun
aanvraag inzage of, tegen betaling van de kosten, afschrift te
verstrekken van de aan boord van het vaartuig gehouden dagboeken.
2. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen twee jaren
zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
een van deze overtredingen onherroepelijk is geworden, kan hechtenis
van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie
worden opgelegd.
Artikel 471a
Hij die het bepaalde bij artikel 539u van het Wetboek van Strafvordering
overtreedt wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
geldboete van de tweede categorie.
Artikel 472
De schipper van een Nederlands vaartuig die niet voldoet aan zijn
wettelijke verplichting betreffende de inschrijving en kennisgeving van
geboorten of sterfgevallen die gedurende een zeereis plaats hebben, wordt
gestraft met geldboete van de eerste categorie.
Artikel 473 [Vervallen per 01-09-1988]
Artikel 473a [Vervallen per 03-02-1955]
Artikel 474
De schipper die niet voldoet aan de verplichtingen bedoeld in het tweede
lid van artikel 358a of van artikel 785 van het Wetboek van Koophandel,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van
de tweede categorie.
Artikel 475
Degene die in strijd handelt met de hem in artikel 38a Wet zeevarenden
opgelegde verplichtingen, wordt gestraft met een geldboete van de tweede
categorie.
Artikel 476 [Vervallen per 20-08-2013]
Artikel 477 [Vervallen per 01-04-1991]
Artikel 478 [Vervallen per 01-04-1991]
Algemene slotbepaling
Artikel 479
Het in werking treden van dit wetboek wordt nader bij de wet geregeld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat
alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Collegiën en Ambtenaren,
wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, den 3den Maart 1881
WILLEM.
De Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.
Uitgegeven den vijfden Maart 1881.
De Minister van Justitie,
A. E. J. MODDERMAN.